„Bevraag klierjochie op zijn sterke kant”
Twee, misschien drie jongens zijn het per klas. Ze kunnen niet meekomen, en zoeken hun bevestiging in negatief gedrag. Ze zetten de boel op stelten, tarten de docent en slepen de hele groep mee. „We moeten hun energie niet willen beteugelen”, zegt onderwijscoach Karel Post. „De kunst is die te benutten.”
In juni verscheen een rapport van het Instituut voor Toegepaste Sociologie (ITS) over de achterstand van jongens in het onderwijs. Aanleiding voor het onderzoek waren berichten in de media dat de onderwijsachterstand van jongens ten opzichte van meisjes de laatste jaren groter zou zijn geworden.
Het percentage jongens met een onderwijsachterstand lijkt echter te verwaarlozen. Het valt mee, concluderen de onderzoekers: „Er is geen sprake van een systematische achterstand van jongens in vergelijking met meisjes.”
„Maar dat is in absolute zin”, benadrukt Post. „De paar jongens díé achterstand hebben, niet mee kunnen komen in het onderwijssysteem en lastig gedrag gaan vertonen, hebben een enorme impact. Op de docent, op de groep, op de hele school.”
Als coach voor docenten in het voortgezet onderwijs ziet Post dagelijks wat er gebeurt in klassen waar een paar jongens de boel op stelten zetten. „Voor die paar procent achterblijvers in het vmbo is eigenlijk te weinig ruimte in onze manier van onderwijs geven. Die sluit niet aan bij de jongensstijl van leren, de technische vakken uitgezonderd. De schoolomgeving is te statisch, zeker voor die jongens die wij als klierjochies ervaren.”
Begrijpen hoe een jongen emotioneel in elkaar steekt, is het belangrijke begin van een andere benadering, vindt Post. „Jongens hebben enorm veel energie en meer dan meisjes behoefte aan fysieke inspanning en ontlading. Kijk maar naar die pubers. Ze komen al stoeiend, duwend en stompend een lokaal binnen. En wat moeten ze op school doen? Denken, praten, denken en nog eens praten. Een havoleerling kan dat nog wel aan. Maar de vmbo-groep, zo’n 50 procent van alle leerlingen, kost dat veel meer moeite. Hun gave zit niet in het theoretiseren, maar in het praktiseren. Ze kunnen eigenlijk niet doen waar ze goed in zijn. En dat vertaalt zich bij een deel in ordeverstorend en gezagsondermijnend gedrag. In feite een compensatie van wat ze missen.”
Daarvoor wordt in de basisschoolperiode al de basis gelegd, stelt Post. „In het ITS-rapport wordt gezegd dat jongens op de basisschool al negatiever worden beoordeeld op werkhouding en motivatie dan meisjes. Begrijpelijk, want ze worden afgerekend op cognitieve doelen, zoals rekenen en taal. Niet op hun kwaliteiten voor handvaardigheid, muziek of gym. Ze krijgen op die manier al mee dat ze niet voldoen.”
En dat is genoeg om een negatieve identiteit te ontwikkelen, verklaart Post. „Niemand kiest ervoor een klier genoemd te worden. Iedereen wil een prettig en gewaardeerd persoon zijn. Maar omdat het die jongens niet meer lukt vanuit de schoolsituatie positieve bekrachtiging te krijgen, halen ze hun waardering uit hun negatieve gedrag. Hopen dat ze de lachers op hun hand krijgen, dat ze er zo veel mogelijk uitgestuurd worden. Dan zijn ze de boy. Ik klier, dus ik ben.”
In de eerste jaren van het voortgezet onderwijs wordt het negatieve gedrag versterkt door groepsvorming. „De hiërarchie in de groep wordt sterker. Wil je laten zien dat je iemand bent, dat je een belangrijke positie hebt in de hiërarchie, dan ga je verder dan een ander. Door nog brutaler te doen. Door de docent nog meer uit te dagen. Door helemaal niks meer aan je huiswerk te doen. Door spullen te slopen. Ze zijn toch maar van de school, waar je niets mee hebt. Zo verwerf je een plek in de groep, die als motto lijkt te hebben: Wij slopen, dus wij zijn. Ga daar maar eens voorstaan als docent. Dat vraagt veel energie.”
Dat de oplossing niets te maken heeft met een knop omzetten, beseft Post terdege. „Het gaat uiteindelijk om een andere manier van kijken naar deze jongens. Op beleidsniveau, op schoolniveau en op individueel niveau. Er zal in de onderwijsvisie aandacht moeten zijn voor de behoefte van deze jongens. Een jongen is geen hoofd met een lijf eronder. Een jongen is een samenspel van geest en lichaam, en laat nou net dat lichaam op hun leeftijd en met hun niveau een grote rol spelen. Ik zou zeggen: zorg dat ze het in hun lijf hebben, en niet in hun hoofd, wat je hun wilt leren. Drie keer drie kunnen ze in hun schriftje schrijven. Ze kunnen ook drie zandzakken drie keer optillen. Je kunt hun een Engels boek onder de neus duwen en rijtjes woorden laten leren, je kunt hun ook bewegingsonderwijs in het Engels geven. Natuurlijk, er zijn kerndoelen die gehaald moeten worden. Maar ik weet zeker dat het de moeite waard is te investeren in een andere vorm van lesgeven aan deze jongens. Als coach zie ik jongens, docenten en de sfeer in klassen erdoor veranderen.”
Niet zelden zijn de klierjochies jongens met leiderskwaliteiten, die in staat zijn om een groep te beïnvloeden. En dat biedt juist mogelijkheden, weet Post uit ervaring. „Laat ze maar een sportdag organiseren, of een wedstrijd fluiten. Geef ze medezeggenschap over de inrichting van het interieur of het schoolplein. Dat geeft hun voor hun gevoel een positieve betekenis en creëert een wij-gevoel. Zo wordt de school ook hun school, en is het geen omgeving die alleen maar van hen vraagt wat ze niet kunnen.”
In zijn werk als coach ziet Post de resultaten van een andere, positieve benadering en het geven van verantwoordelijkheid. „Als we die jongens verantwoordelijkheid en waardering geven, verdwijnt hun behoefte aan negatieve aandacht. Het beste voorbeeld zijn de jongens die tot de derde van het voortgezet onderwijs onhandelbaar zijn. Tot ze een praktische opleiding volgen, waarbij ze op hun sterke kant –techniek bijvoorbeeld– bevraagd worden. Dan leven ze helemaal op en zijn ze bereid voor school te werken.”
Post is zeker geen voorstander van een zachtaardige behandeling, benadrukt hij. „Deze jongens hebben een duidelijke structuur nodig. Grenzen en regels waar ze zich aan hebben te houden. Hoe duidelijker, hoe beter. Maar we willen in de huidige onderwijsvorm hun energie beteugelen. En dat werkt niet. We moeten die energie benutten. Hen bevragen op hun sterke kant. Dat is de kunst.”