Zoutzuur of zout zijn
Nederland heeft sinds donderdag weer een liberale minister-president, nadat een kleine honderd jaar christendemocraten en sociaaldemocraten aan het roer van het schip van staat stonden. Wie de ontwikkelingen van de laatste decennia heeft gadegeslagen, wist dat het er een keer van moest komen. Want zo ongeveer alle politieke partijen in Nederland zijn op de een of andere manier liberaal geworden. Bij de meeste politici ligt het voor in de mond om op te komen voor de rechten en de vrijheid van het individu: precies hét uitgangspunt van de liberale visie op mens en maatschappij.
Toegegeven, van de VVD kun je niet zeggen dat deze partij liberaal is geworden. Dat was ze al. Zij het dat het klassieke liberalisme door veel VVD’ers is ingewisseld voor de moderne variant en deze partij geen conservatieve maar merendeels een progressieve kijk op de samenleving heeft.
Ook bij D66 valt niet te ontkennen dat ze van meet af een fikse scheut liberalisme in haar politieke filosofie hebben verwerkt. Zoiets als ”reform-liberaal” zou goed bij deze partij passen, omdat D66’ers graag het politieke stelsel willen hervormen door middel van de invoering van referenda en rechtstreeks gekozen bestuurders.
Dan kom ik bij GroenLinks. Ook deze partij is behoorlijk van kleur verschoten, als je let op het historische feit dat dit een fusiepartij is van communisten, pacifisten en andere radicalen. Onder leiding van Femke Halsema streeft deze partij naar gelijke rechten voor alle individuen in ons land. Vrijzinnig liberaal, zo staat er thans in het vaandel van de rood-groenen geschreven. Eenzelfde vrijzinnige inslag kom je tegen bij de Partij voor de Dieren, met de kanttekening dat deze partij zich richt op de vrijheid van dieren en ten aanzien van de mensensamenleving zich niet al te nadrukkelijk profileert.
Al schrijvende heb ik de PVV overgeslagen. Een partij die het woord vrijheid in haar naam heeft staan, moet wel liberaal zijn. Dat klopt, al voegen we er meteen aan toe dat het liberalisme van de PVV gemengd is met een scheut socialisme en een vleug nationalisme tot een stoer liberalisme, dat vooral opkomt voor de belangen van autochtone huisje-boompje-beestje-Nederlanders.
Van de Partij van de Arbeid weten kenners dat een van haar vorige partijleiders, te weten Wim Kok, al jaren terug omstandig de rode veren van het socialisme afschudde. De ”paarse” samenwerking met D66 en VVD gedurende de jaren 1994-2002 was vooral mogelijk doordat de PvdA haar eigen socialistische uitgangspunten bij het grofvuil had gezet. Als je niet te kritisch bent, kunnen de sociaaldemocraten van weleer zich nu tooien met de term sociaalliberaal. In de praktijk komt dit erop neer dat individuen hun eventuele problemen op de samenleving kunnen afwentelen.
Vervolgens het CDA. De afgelopen jaren –en zeker bij de laatste formatie– is het iedereen wel duidelijk geworden dat deze partij het veel beter kan vinden met de VVD dan met de PvdA. Daarbij spelen diverse factoren een rol. Eén daarvan is dat het CDA al tien jaar lang een sterke nadruk legt op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Een variant op de VVD-slogan dat iedereen z’n eigen boontjes moet doppen. Ook ten aanzien van het gezin volgt het CDA de liberale denkwijze dat beide partners zelfstandig een inkomen dienen te verwerven.
Blijven over: Socialistische Partij, Christen-Unie en SGP. Met alle onderlinge verschillen zijn dit drie partijen die nadrukkelijk niet liberaal willen zijn, noch het individu als uitgangspunt kiezen voor hun visie op mens en maatschappij. Dat komt tot uitdrukking bij kwesties zoals koopzondagen, gezinsbeleid en de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en sociaal zwakkeren. Op deze punten tornen deze antiliberale en anti-individualistische partijen op tegen een sterke hoofdstroom in politiek en samenleving.
Toen het huidige kabinet-Rutte/Verhagen uiteindelijk geformeerd kon worden, staken veel SGP’ers hun vreugde daarover niet onder stoelen of banken. Begrijpelijk en ook wel terecht, gelet op het alternatief van paars plus. Maar laten we wel met onze beide benen op de grond blijven staan. Want bij veel Nederlanders staat de vrijheid van het individu zo hoog genoteerd omdat ze vooral ‘vrij’ willen zijn van hun verbindingen met medemensen, met de schepping, met God. Deze individualistische vrijheidsdrang werkt als zoutzuur dat wezenlijke verbindingen doorvreet. Tegenover deze negatieve vrijheid roept de Bijbel ons ertoe op tot een vrijheid om te dienen. Om het zout der aarde te zijn.
De auteur is directeur van de Guido de Brès-Stichting, het Wetenschappelijk Instituut voor de SGP. Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl