Van Middelkoop: Moe, maar voldaan
„Ik heb mijn pak gedragen”, zei minister Veerman van Landbouw bij zijn afscheid in 2007. Ex-ChristenUniebewindsman Eimert van Middelkoop (61): „’t Is jammer dat hij dat al heeft gezegd, anders had ik die uitdrukking gebruikt.”
Ontspannen oogt Van Middelkoop tijdens het vraaggesprek in zijn werkkamer op het ministerie van Defensie, enkele dagen voor zijn vertrek van het Binnenhof. Toch ook nog op zijn hoede. „Er kan elke dag nog iets gebeuren.”
De gewezen minister van Defensie, die ook een tijd de taken van de staatssecretaris op zijn departement vervulde en enkele maanden het ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie bestierde, is aan het einde van zijn politieke loopbaan gekomen.
Toen u in 1973 in Den Haag begon als fractiemedewerker hadden de christelijke partijen samen 54 Kamerzetels. Nu nog maar 28. Moeten christenen de politieke toekomst vrezen?
„Nee. We leven in een vrij land, in een van de beste democratieën. Heb vertrouwen in onze rechtsstaat. In de rest van de wereld leven veel christenen die zich veel meer zorgen moeten maken over wat hun kan overkomen. Christenen in Nederland hebben niet het recht om zielig in een hoekje te gaan zitten. We moeten vooral niet aan de kant gaan staan. Dit is ook ons land. Daarin hebben wij ook geïnvesteerd. De confessionele politiek bestaat anderhalve eeuw en Nederland is er niets minder van geworden. Integendeel.”
Door de libertijnse partijen wordt anders flink geknabbeld aan de christelijke fundamenten van onze rechtstaat. De onderwijsvrijheid wordt bedreigd, antidiscriminatie lijkt een supergrondrecht te worden.
„Toen ik in de politiek kwam, ontmoette ik al bezorgde zieltjes uit de christelijke hoek die stelden dat morgen artikel 23 van de Grondwet om zeep zou worden geholpen. Het artikel functioneert nog steeds zoals het destijds deed. Voor zover het christelijk onderwijs is uitgehold, heeft het dat zelf gedaan omdat het is verwaterd. Het is niet de politiek geweest die dat heeft bevorderd.
De discussie over de Algemene wet gelijke behandeling heeft mij in mijn politieke loopbaan meer geëmotioneerd dan welk ander onderwerp dan ook. Meer dan abortus en euthanasie. De zorgen zijn gebleven, maar tegelijkertijd heb ik ook gezien dat de wet bescherming heeft geboden aan christelijke orthodoxie. Dat waardeer ik. Verslechteringen pakken zelden zo negatief uit als van tevoren wordt verwacht.”
Durft u te hopen op wederopleving van het christendom in Nederland?
„De conservatief in mij durft daar inderdaad op te hopen. Dat de wal het schip keert. In de nieuwe generatie heb ik meer vertrouwen dan twintig jaar geleden. Zij vraagt weer naar Kuyper en naar andere bronnen van onze confessionele cultuur. Die herbronning is ook nodig om goede antwoorden te vinden op de uitdagingen waar de multiculturele samenleving ons voor stelt.
Ik wil ook blijven hopen op een wederopleving. We hebben ze eerder meegemaakt: onder Lubbers en onder Balkenende groeide het CDA flink. Dit kan het niet zijn, dat dramatisch lage aantal van 28 Kamerzetels voor de drie christelijke partijen. Maar ik zeg er eerlijk bij: Ik weet het niet zeker. Het is ook een vorm van welbewust wishful thinking.”
Hebt u zich tijdens uw politieke loopbaan ooit belangenbehartiger van christelijk Nederland gevoeld?
„Iedere vorm van christelijk cliëntelisme is me altijd vreemd geweest. Dat past ook niet bij mijn wereldbeschouwing. Ik ben steeds opgekomen voor constitutioneel gewaarborgde vrijheden, die gelden voor iedereen, voor alle minderheden. Ook als minister van Defensie. Met onze krijgsmacht zijn we bijvoorbeeld altijd actief geweest in moslimlanden.”
Hoe hebt u de afgelopen jaren als minister ervaren?
„Prachtig vond ik het om minister te zijn op het mooiste departement in Den Haag. Een groot voorrecht.
Het werk was ongelooflijk intensief. En verschrikkelijk vermoeiend. Dagelijks had ik de verantwoordelijkheid voor 70.000 mensen. Iedere morgen kon beginnen met verrassingen.
Er zit niets vrijblijvends in het werk hier. Het biedt een enorme variëteit aan uitdagingen; je moet op veel borden tegelijk schaken. Dat was zeker in het begin lastig.
Mijn Kamertijd was overigens chaotischer dan mijn tijd als minister. Het departement is een ambtelijke wereld. Al snel ontdekte ik dat ik er niemand een plezier mee deed om na vijven nog vergaderingen te beleggen. Die structurering was wel een beetje mijn redding.”
Wat hebt u als bewindsman neer kunnen zetten?
„Een van de erfenissen waar ik trots op ben, zijn de Verkenningen. Nog nooit eerder is zo’n diepgravende, interdepartementale veiligheidspolitieke analyse van de wereld om ons heen in de komende twintig jaar gemaakt, doorvertaald naar verschillende krijgsmachtprofielen.
Iemand noemde dat typisch iets dat bij mij hoorde omdat ik een integraal politicus ben. Het is ook typisch iets voor een ChristenUniebewindsman: iets neerzetten voor de lange termijn.
Het besturen van het ministerie van Defensie vraagt om een langetermijnvisie. Ik hoop dat politiek Nederland zich realiseert dat de meeste van onze belangen in de internationale wereld liggen. Iedereen moet beseffen dat er terroristische bedreigingen zijn in de wereld, dat er grote corridors zijn van instabiliteit.
Het staat volslagen haaks op onze belangen en op onze geschiedenis en het is niet goed voor de vitaliteit van Nederland als we ons afsluiten van de rest van de wereld en alleen nog maar met onszelf bezig zijn. Laat Jan Salie alsjeblieft niet terugkomen.
Op dit punt zijn we niet vooruit aan het gaan. Ik zeg niets over de bezuinigingen op het defensiebudget, behalve dat ik vind dat wij grote verplichtingen hebben tegenover de krijgsmacht. De afgelopen vier jaar hebben Kamer en kabinet veel gevraagd van onze militairen. Zij hebben zware offers gebracht.”
Welk doel hebt u niet kunnen realiseren?
„Wat mij pijn doet, is dat het percentage van het bruto nationaal product dat wij aan defensie besteden, constant is gebleven of zelfs iets naar beneden is gegaan. Ik had gehoopt dat we iets meer naar de 2 procent zouden kunnen gaan, zoals de NAVO van ons vraagt. De Verkenningen bevatten de argumenten om die trend te keren, maar het ligt niet meer in mijn macht om dat te bewerkstelligen.”
Welke invloed had uw christen-zijn op uw functioneren als minister van Defensie?
„Ik heb het als pre ervaren dat ik iets weet van geschiedenis en van het woeden der volken, zoals Psalm 2 beschrijft. Verder sta ik in een traditie van nadenken over het dilemma geweldgebruik versus het toekeren van de andere wang. Dat ethos van de Bergrede is het goede leven. Dat besef moet een minister van Defensie niet kwijtraken. Het is goed voor de samenleving als mensen zich gedragen conform het liefdesgebod. Tegelijkertijd kan geweldsinzet ook legitiem zijn.
Bepaalde stijlfiguren passen ook bij mijn christen-zijn. Integer te werk gaan, zorgvuldig omgaan met zaken en personen. Mensen om mij heen hebben dat ook opgemerkt en gewaardeerd.
Open en transparant functioneren, actief voorlichting geven, daar ben ik ook voorstander van. Ik kom uit een generatie die Srebrenica heeft meegemaakt. Na de val van die enclave viel het woord doofpot. Ik ben er trots op dat ik dat de afgelopen jaren niet meer heb gehoord.
Ook ben ik er heel tevreden over dat alle gevechtshandelingen van de Nederlandse militairen in Afghanistan de toets van het humanitair oorlogsrecht –waarin ook veel van mijn christelijk ethos zit– hebben kunnen doorstaan. Historisch gezien is dat bijna abnormaal. Het gevaar van verruwing ligt altijd op de loer als je vecht tegen zulke criminele vijanden.”
Hoe hebt u in uw loopbaan de confrontatie met andersdenkenden ervaren?
„Ik heb altijd moeten functioneren in confrontatie met een sterk opdringende cultuur die het christendom steeds meer wenste te negeren. Dat begon al toen ik eind jaren zestig, begin jaren zeventig ging studeren. Afkomstig uit een stevig, vrij overzichtelijk gereformeerd milieu kwam ik in aanraking met provo’s, de seksuele revolutie en met de aantasting van autoriteit. Daardoor heb ik steeds nogal polemisch in de wereld gestaan. In die zin ben ik een kind van mijn tijd.
Ik ben in de politiek gekomen in een zeer gepolariseerde wereld, ten tijde van het kabinet-Den Uyl. Dat was de politieke triomf van de jaren zestig. Zeer verwaand en arrogant. Die geest werkt tot nu toe door. Iets van die betweterigheid bespeur ik nog steeds bij sociaaldemocraten. Het heeft hun veel schade berokkend.
In de Kamer heb ik een lange tijd nederlagen moeten lijden, vooral onder de paarse kabinetten. Toen heb ik veel dingen kapot zien gaan als gevolg van de secularisatie.
Mijn leven lang heb ik me afgevraagd welk type samenleving en politiek je zou krijgen als de secularisatie in hoge mate voltooid zou zijn. Dat zien we nu om ons heen. Met een grote PVV, waarin ik elementen van nihilisme ontwaar. Laat die partij nu maar mede verantwoordelijkheid dragen voor de regering, ja. Het is niet goed als partijen aan de zijlijn blijven staan, zoals de SP. De PVV zal zich dan ook moeten verantwoorden tegenover de kiezer.”
Hoe is de regeringsdeelname door de ChristenUnie u bevallen?
„We zijn erin geslaagd overeind te blijven, onze christelijke stijl te bewaren. Eerlijk, rechtschapen. De buitenwereld lette daarop. Ik ben er heel trots op dat de ChristenUnie heeft aangetoond een stabiele coalitiepartner te zijn. Alle drie de CU-bewindslieden hebben de rit uitgezeten. Ik ben ook trots op de fractie. Maar we hebben wel roofbouw gepleegd. We hebben onszelf, als calvinisten, helemaal gegeven. Het is goed om daar nu op te reflecteren en in het nieuwe krachtenveld onze positie te bepalen. Ik heb daar wel ideeën over. Welke? Dat kan ik nu nog niet zeggen.”
Hebt u nog wel eens heimwee naar uw oude partij, het GPV?
„Nee. Binnen het GPV heb ik altijd tot de groep behoord die vond dat samen optrekken met de RPF nodig was. Wel vind ik dat we er vroeger beter in slaagden om verrassend te zijn. We waren nauwelijks in te delen in een links-rechtsschema. Ik wilde wel een beetje links zijn, maar niet progressief. Links op sociaal gebied, op milieugebied. Niet progressief; die term staat voor mij voor beuken op waarden en normen.
Iets van die politieke zelfstandigheid, gebaseerd op beginselpolitiek zoals we die vroeger bedreven, zijn we kwijtgeraakt. Door herbronning zou dat verrassende, dat onvoorspelbare –en ook aantrekkelijke– weer kunnen worden teruggewonnen.”
Wat zijn uw toekomstplannen?
„Over wat ik nu ga doen, heb ik nog niet zo veel te melden. Wel weet ik dat ik er echt behoefte aan heb om een tijd structureel uit te rusten. Dingen op een rijtje zetten, op de afgelopen periode reflecteren.
Ik denk dat het onverstandig zou zijn om meteen weer aan het werk te moeten. Toen ik Kamerlid af was, ben ik door de media veel gevraagd als duider. Dat soort dingen zie ik mezelf niet gauw meer doen.
De overgang van de intensiteit van het ministerschap naar het zwarte gat zal groot zijn. Ik heb eerder een vergelijkbare situatie meegemaakt, en heb dus enige ervaring. Maar mijn vrouw is goed in het verlenen van nazorg; ik land verder wel.”
Levensloop Eimert van Middelkoop
Op een kortstondig docentschap na verkeert Eimert van Middelkoop (Berkel en Rodenrijs, 1949) zijn hele werkzame leven op het Binnenhof. Eerst als GPV-fractiemedewerker (1973-1989), daarna als Kamerlid. In 2002 dreigde zijn politieke carrière te stranden omdat CU-Kamerlid Huizinga via voorkeurstemmen ‘zijn’ zetel veroverde.
Als CU-senator bleef hij aan Den Haag verbonden (2003-2007). Zijn loopbaan werd bekroond met het ministerschap van Defensie (2007-2010). Ook was hij de afgelopen tijd minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
Van Middelkoop is gehuwd en vader van een dochter en drie zoons.