Stel vrijheid centraal in christelijke politiek
Historisch gezien hoort het begrip vrijheid bij uitstek bij de christelijke politiek, stelt mr. drs. Geert Jan Spijker. Het zijn de secularisten en populisten die het begrip uithollen. Daarom moet de christelijke politiek vrijheid juist nu centraal stellen.
”Vrijheid en verantwoordelijkheid”, zo luidt het motto van het nieuwe kabinet. In diverse reacties werd de term ”vrijheid” direct aan de VVD en de PVV toevertrouwd en ”verantwoordelijkheid” aan het CDA. Dat is niet helemaal onbegrijpelijk. Christenen benadrukken immers zorg voor elkaar en hebben oog voor morele zelfbegrenzing. Maar hoe waar dit ook moge zijn, het is eenzijdig. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn namelijk twee kanten van dezelfde medaille, en daardoor niet los verkrijgbaar. Vrijheid hoort evengoed in een christelijke politieke visie als verantwoordelijkheid.
Juist vandaag de dag is het goed dat weer te benadrukken. Zeker nu paars secularisme en Wilders’ populisme met hun visie op vrijheid de toon aangeven, is het nodig daar iets tegenover te zetten. Secularisten en populisten willen dat de overheid een meerderheidsmoraal afdwingt en desnoods de onderwijsvrijheid en godsdienstvrijheid van minderheden beperkt. Het is nu juist aan de christelijke politiek om op te komen voor de vrijheid, dat wil zeggen voor de rechtsstaat en de daarin aanwezige ruimte voor verscheidenheid.
De vrijheid die we kennen en die in onze rechtsstaat wordt vormgegeven, heeft zich in nauwe verbondenheid met het christendom ontwikkeld. De Amerikaanse denker en journalist Fareed Zakaria stelt in zijn veelgeprezen boek ”The Future of Freedom” dat de opkomst van de kerk de eerste belangrijke bron is van de vrijheid van het Westen – en daarmee van de rest van de wereld. Met de kerk groeide een institutie die in wezen en in kracht onafhankelijk was van de staat en daardoor een cruciale tegenmacht kon vormen. Door zich op onafhankelijke wijze tegen de macht van de overheid op te stellen, beperkte ze de wereldlijke macht.
Reformatie
Dit betekent niet dat de situatie vredig was – er was eerder sprake van een continue strijd tussen de kerk en de staat. Maar dit voortdurende conflict droeg wel bij aan de onderscheiding van beide rijken en leidde uiteindelijke tot de scheiding tussen kerk en staat. Het aanbrengen van een principieel onderscheid tussen geestelijke en politieke autoriteit had verstrekkende gevolgen voor de huidige rechtsstaat. Het legde de basis van onze godsdienstvrijheid en van andere vrijheden.
Dit betekende nog niet dat men destijds direct die geloofsvrijheid bepleitte – vaak niet zelfs. De godsdienstvrijheid ontwikkelde zich pas goed vanaf de Reformatie. Het individuele geweten en de persoonlijke relatie met God kwamen toen centraal te staan. „Hier sta ik, ik kan niet anders!” zou Luther gezegd hebben. De reformatorische strijd was in belangrijke mate een verzet tegen de overheersing van de paus en de bijbehorende kerkelijke hiërarchie. De Reformatie benadrukte de persoonlijke weg naar God, niet bemiddeld door geestelijken. Oudsten waren er wel, maar werden gekozen door zichzelf besturende gemeenten.
Op politiek gebied kwamen protestanten tot (nieuwe) formuleringen van een recht van verzet tegen onrechtvaardige heersers en van een door het recht beperkte staat. Dit constitutionele denken was de belangrijke erfenis van politieke reformatorische denkers. In de Republiek leidde dit al tot relatief veel vrijheid; in de Unie van Utrecht van 1579 werd de godsdienstvrijheid zelfs formeel vastgelegd. In de praktijk wisselde de uitwerking van deze vrijheid lokaal overigens sterk; vooral gereformeerden accepteerden vaak niet dat andere geloofsrichtingen publieke activiteiten organiseerden en vroegen de overheid om steun met het oog op de bestrijding van de valse godsdienst. Godsdienstvrijheid werd vaak nog halfslachtig ingevuld en beperkt tot vrijheid van geweten.
Bevrijdingsdrift
Vanaf de negentiende eeuw, toen de rechtsstaat zijn huidige vorm kreeg, ontvingen minderheden langzamerhand een steeds betere bescherming. Dat is iets om dankbaar voor te zijn, maar ook iets om blijvend voor op te komen. Vrijheid is niet vanzelfsprekend. Dat zien we ook momenteel, nu er van verschillende kanten druk wordt uitgeoefend op de overheid om ruimte voor minderheden in te perken. Secularisten en populisten laten zich stevig gelden.
Wat betreft de eerste groep: momenteel voeren linkse en liberale Tweede Kamerfracties de druk op als het gaat om eigen personeelsbeleid van levensbeschouwelijke scholen en instellingen. Men is van mening dat van een persoon alleen verwacht hoeft te worden dat hij of zij binnen een instelling respect toont voor de grondslag, wat iets anders is dan het volledig onderschrijven ervan. Dit betekent een forse inbreuk op het personeelsbeleid van levensbeschouwelijke organisaties.
Godsdienstvrijheid wordt in deze visie voorbehouden aan het individu. De eigenheid van verbanden en oorspronkelijke zelfstandigheid van gemeenschappen wordt ontkend. Van politieke partij (SGP) tot zorginstelling (zoals Youth for Christ) en school: de eigen identiteit wordt juridisch ondermijnd. De vraag is hoelang kerken nog veilig zijn. Het lijkt erop alsof orthodoxe gelovigen bevrijd moeten worden tot vrijzinnigheid.
Populisten hebben wel iets weg van secularisten. Want ook de PVV lijdt aan bevrijdingsdrift, alleen beperkt die zich in haar geval tot moslims. Die groep moet bevrijd worden van de islam, die „politieke ideologie.” Laten we niet naïef zijn ten aanzien van de islam: wereldwijd zien we intolerantie en ook in Nederland zijn moslims die christen worden hun leven regelmatig niet zeker. Maar dat betekent nog niet dat de islam altijd en automatisch tot geweld leidt en dus een te verbieden ideologie is.
Ten diepste gaat het bij de islam om een geestelijke strijd die met geestelijke middelen moet worden gevoerd. Het ontzeggen van de godsdienstvrijheid aan deze groep is een onheilig middel en brengt ons een stap terug in de tijd. Een rechtsstaat kenmerkt zich door het toekennen van rechten aan minderheden, juist ook als we het fundamenteel oneens met ze zijn. Uiteraard moeten (potentiële) terroristen aangepakt worden, maar moslims die loyaliteit tegenover de rechtsstaat ontwikkelen, moeten daarin niet belemmerd worden door uitsluiting. Kuyper
Vrijheid is geen rustig bezit. Zowel secularisme als populisme neemt vanuit verschillende invalshoeken onze vrijheid onder vuur. Christelijke politiek zou vrijheid een centrale plaats moeten toebedelen. Daar is vanuit haar verbondenheid met de ontwikkeling van de rechtsstaat alle reden toe. Ieder mens moet vanuit zijn geweten, zijn diepste overtuigingen vorm kunnen geven aan zijn leven. Iedereen in Nederland heeft daartoe gelijke rechten.
Op dit punt kan uitstekend aansluiting gevonden worden bij de antirevolutionaire, christelijk-sociale traditie. Niet alleen de godsdienstvrijheid behoort tot de kern van dat denken, maar ook maatschappelijke vrijheid is daarin van centrale betekenis. Abraham Kuyper, de gereformeerde vrijheidsstrijder pur sang, sprak van het concept soevereiniteit in eigen kring. Alle kringen in de samenleving hebben een eigen aard en een eigen gezag. In die kringen heeft men alleen aan God verantwoording af te leggen. Concreet: de overheid bepaalt niet hoe ouders hun kinderen moeten opvoeden of welke inhoud een godsdienstles of een preek moet hebben.
Hiermee benadrukte Kuyper de onderscheiden verantwoordelijkheden in de samenleving. De nadruk op de oorspronkelijke taken en bevoegdheden van de verschillende kringen in de samenleving betekende ook een principiële beperking van de overheid. Die moet ruimte laten voor de verantwoordelijkheden van burgers. Zonder vrijheid geen verantwoordelijkheid.
Geen neutraliteit
Dit christelijk-sociale denken is nog steeds uiterst relevant. Het kan een antwoord zijn op de onvrede bij PVV-stemmers, die veelal voortkomt uit aversie jegens de bedillerige overheid, die als een logge bureaucratische bemoeial de burger tot genummerde consumenten reduceert en geen oog heeft voor de menselijke maat. Een christelijk-sociale benadering laat verantwoordelijkheden waar ze primair horen: bij burgers in hun verbanden. Ze voedt daarbij het besef dat de rechtstaat een gemeenschap is van overheid en burgers samen. De overheid is niet de vijand, zoals veel mensen dat ervaren, maar de bondgenoot van de burger. Zo kan gezamenlijk publieke gerechtigheid worden nagestreefd.
Het christelijk-sociale denken onderscheidt zich van zowel het liberalisme, dat uitgaat van individuele vrijheid en geloof in de markt, als van een sociaaldemocratische visie, die in staat en collectief haar heil zoekt. Het gevaar van die laatste benadering is bovendien dat een dominante vrijzinnige moraal van overheidswege wordt uitgerold over de samenleving, zonder dat de oorspronkelijke eigenheid van verbanden wordt erkend.
Een christelijk-sociale visie laat principieel ruimte voor én maatschappelijke én –zij het met pijn– levensbeschouwelijke verscheidenheid. Want dat de overheid onpartijdig is tegenover de verschillende stromingen betekent niet dat ze neutraal is. Christelijke politiek zal vanuit Bijbels perspectief naar normering van het publieke domein streven. Neutraliteit bestaat niet. Maar het feit dat de overheid dienaresse Gods is, betekent dat ze niet alleen de belangen van christenen moet dienen, maar van alle burgers en al hun verbanden. In die visie zijn vrijheid en christelijke politiek onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De auteur is medewerker van de Mr. G. Groen van Prinstererstichting, het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. Hij is redacteur van de bundel ”Vrijheid. Een christelijk-sociaal pleidooi”, die morgen wordt gepresenteerd tijdens een congres over vrijheid.