Evangelische zoektocht in kerkelijk oerwoud
De hoogleraar Willem J. Ouweneel is bezig in een onvoorstelbaar hoog tempo een evangelisch-dogmatische reeks uit te brengen, bestaande uit tien lijvige delen. Het nu verschenen zevende deel, ”De Kerk van God”, is „een ontwerp van een elementaire ecclesiologie.”
Hiermee is Ouweneels visie op de leer aangaande de kerk nog niet volledig uitgewerkt, want het achtste deel van de serie zal „een ontwerp van een historische en praktische ecclesiologie” bevatten. Dat hij er zo uitvoerig over schrijft, heeft er enerzijds mee te maken dat de kerk zo vergruizeld is dat ook de leer aangaande de kerk is verkruimeld en anderzijds met het gegeven dat er nog geen sprake is van een uitgewerkte evangelische ecclesiologie, terwijl bovendien ook de evangelische beweging een veelkeurig spectrum vertoont.
Het boek zit boordevol informatie. Tot in detail komen grote en kleine kerkverbanden of kerkelijke denominaties voor het voetlicht, elk met hun eigenheden, eigenaardigheden en hun kerkvisiebepalende vertegenwoordigers – van wijlen ds. G. Taverne tot de rooms-katholiek Hans Küng. Maar door die veelheid en gedetailleerdheid, waaruit overigens de grote kennis en belezenheid van de auteur blijkt, krijgt het boek iets van een zoektocht in het oerwoud, waar men soms door de bomen het bos niet meer ziet.
Het boek bevat maar liefst twintig pagina’s verwijzingen naar Schriftplaatsen. Het is voor een recensent niet mogelijk te beoordelen of die Schriftgegevens altijd goed zijn uitgelegd en in de juiste context zijn geplaatst. Ik beperk me daarom tot een paar hoofdlijnen. Ouweneel vertaalt ”ekklèsia” doorgaans met ”Gemeente” (wereldwijd) of ”gemeente” (plaatselijk). Hij heeft een punt als hij zegt dat het woord ”kerk” in de gangbare Bijbelvertalingen ook niet voorkomt. Nochtans gebruikt hij voor de wereldwijde ”ekklèsia” wel regelmatig het woord kerk, omdat dat woord nu eenmaal in de geschiedenis in gebruik is geraakt.
Intussen is Ouweneel wel heel stellig in zijn oordeel dat uit de Schrift geen „uitgewerkte kerkelijke bestuursstructuur” is af te leiden. Hij acht de tekortkomingen van het presbyteriale systeem (met een centrale positie voor de ouderling en met zogenoemde ”meerdere vergaderingen”) wel veel geringer dan die van het episcopale systeem (waarin het gezag van bisschoppen dominant is). Toch voert hij ook geen pleidooi voor het congregationalisme of independentisme, vooral omdat hierbij de ene gemeente „volstrekt onafhankelijk” van de andere functioneert en leiders per gemeente zeer dominant kunnen worden.
Dus is toch samenhang van gemeenten gewenst, waarvoor in het Nieuwe Testament volgens Ouweneel ook duidelijke aanwijzingen te vinden zijn. Ik houd het er daarom op dat Calvijn met zijn optie voor een presbyteriaal systeem –met belijdenissen als norma normata, hangend aan de Schrift– uit de veelheid van Schriftgegevens de meest verantwoorde keus voor een kerkstelsel heeft gemaakt.
Waar komt Ouweneel zelf uit? Hij zegt „een katholiek christen” te zijn, maar dan op basis van het Apostolicum, en niet op basis van „nieuwe sektarische inperkingen”, waarbij de latere confessies kennelijk zijn inbegrepen. Nu de Protestantse Kerk in Nederland naar zijn oordeel „noch gereformeerd, noch luthers, noch evangelisch genoemd kan worden”, heeft zij naar Ouweneels oordeel nochtans, sterke afwijkingen ten spijt, „een sterk katholiek karakter.” Ze is in ieder geval minder „sektarisch” dan de voormalige Nederlandse Hervormde Kerk, terwijl de Hersteld Hervormde Kerk volgens Ouweneel weer veel „sektarischer” is. Sektariërs zijn voor hem namelijk allen „die op niet-fundamentele punten, gelijkheid in denken eisen van hen, die zij toelaten tot hun gemeenschap.”
Het is intussen schrijnend dat bij elke kerkscheuring (1834, 1886, 1944, 1967, 2004) werd gepretendeerd dat Christus voor de ene of juist voor de andere partij koos. Daarbij laat Ouweneel de pretenties van de Vergadering van Gelovigen, waartoe hij zelf behoort, niet ongenoemd.
Waarom dan toch een evangelische ecclesiologie? Omdat daarin naar Ouweneels oordeel toch het best de Bijbelse leer van de Gemeente wordt benaderd. Hij noemt daarbij onder meer de visie op de ambten, de verhouding tot Israël, de geestesgaven, de positie van de vrouw en ”de vijf bedieningen” uit Efeze 4:8-11.
Ouweneel zegt zelf „uitgesproken opvattingen” te hebben met betrekking tot geestesgaven, uitverkiezing (hij ontkent een eeuwig besluit van verwerping), doop en duizendjarig vrederijk. Maar hij zou nochtans kerkelijk uitstekend kunnen samenleven met orthodoxe christenen die op deze punten anders denken.
Maar hier wringt toch iets. Ouweneel keert zich namelijk scherp tegen de gedachte van een volkskerk. Die staat volgens hem diametraal tegenover een katholieke kerk. Want een katholieke kerk omspant „alle Christ-gelovigen wereldwijd.” Als ik hem goed begrijp wordt zijn ecclesiologie dan ook (ondanks erkenning van legitieme pluriformiteit) ten diepste gedragen door de optie van een Gemeente van louter wedergeborenen. Dat heeft te maken met een manco in de opvatting inzake (de tweeërlei kinderen van) het verbond. Maar het verbond komt pas in een volgend deel aan de orde.
Hoe complex deze studie ook is, op snijpunten komt tot uitdrukking waar Ouweneels ecclesiologie contrasteert met de gereformeerde visie op de kerk, voorzover die ondanks de verdeeldheid op hoofdlijnen te tekenen is – namelijk met ambt en confessie.
Men kan van deze gedegen studie intussen heel veel wijzer worden en gezien de grote verdeeldheid der christenheid ook ootmoediger –wie durft nog een ecclesiologie aan?–, maar niet gereformeerder.
Soms wordt het boek ontsierd door opmerkingen uit de losse pols, die niet thuishoren in een wetenschappelijk werk. Een voorbeeld. Toen „de vermaarde oud-gereformeerde ds. Everhard du Marchie van Voorthuijsen” in Leersum ooit gevraagd werd mee te werken aan een interkerkelijke evangelisatiecampagne „schijnt” hij slechts geantwoord te hebben: „Het Evangelie is een reuke des doods ten dode.” Afgezien van het feit of het in die eenzijdigheid is gezegd, past het woord ”schijnt” niet in een dogmatiek.
De Kerk van God. Ontwerp van een elementaire ecclesiologie, dr. Willem J. Ouweneel; uitg. Jongbloed, Heerenveen, 2010; ISBN 978 90 6353 591 9; 560 blz.; € 37,95.