Buitenland

Wachten en stilzitten

Van 28 jaar burgeroorlog naar één jaar vrede. Na het einde van de burgeroorlog in Angola moeten 300.000 rebellen weer een plaats in de samenleving krijgen. Voorlopig wachten ze nog in kampen op het blazen van de laatste aftocht: naar huis. Maar dat duurt langer dan beloofd. „Ons geduld raakt op.”

Niek Stam
25 April 2003 22:18Gewijzigd op 14 November 2020 00:17
Driehonderdduizend voormalige rebellen van Unita zijn in verschillende kampen in Angola geïnterneerd. Ze wachten al een jaar op toestemming om naar huis te gaan. - Foto Eljee
Driehonderdduizend voormalige rebellen van Unita zijn in verschillende kampen in Angola geïnterneerd. Ze wachten al een jaar op toestemming om naar huis te gaan. - Foto Eljee

Wie door Menga loopt, waant zich niet in een rebellenkamp. Het gebied van meer dan 60 vierkante kilometer oogt als een natuurgebied met hutjes ertussen. De glooiende groene heuvels herbergen meer dan 27.000 mensen. De woningen van klei en takken staan geordend bij elkaar. Ertussenin liggen akkertjes.

Een vredig beeld? Nu wel. In 1999 werd in dit gebied een bloedige strijd uitgevochten tussen de troepen van de MPLA-regering en de Unita-rebellen. Een klein onderdeel van de burgeroorlog, die in totaal 28 jaar duurde en in februari vorig jaar abrupt eindigde met de dood van Unita-leider Jonas Savimbi.

In het vredige Menga schuilt meer achter de façade dan het oog doet vermoeden. In de hutjes zijn de verveling en de frustratie groot. Al een jaar wachten de soldaten met hun vrouwen en kinderen op de dingen die komen gaan. Sinds de Angolese vrede in april 2002 werd getekend, zijn de rebellen in kampen samengebracht, ontwapend, uitgebreid geregistreerd en na enkele maanden samengevoegd met hun vrouw en kinderen.

Een jaar later is er echter nog steeds geen toestemming gegeven voor de thuisreis. Stilzitten en afwachten is het enige wat de soldatenfamilies rest. Maar wie in dit milieu van verveling een rebellerende houding verwacht, heeft het mis. De leiding van het voormalige Unita-leger, dat destijds bekendstond als uiterst goed georganiseerd, heeft de wind er nog steeds goed onder. De interne discipline blijkt ook uit de aanblik die het kamp biedt. De grond is schoon, akkertjes worden bijgehouden en er is beschikking over allerlei zelfingestelde voorzieningen: scholen, enkele kerken en zelfs een ziekenhuis.

Orde en tucht
„Orde en tucht zijn het handelsmerk van Unita”, meldt Domingos Eduardo Catoguessa niet zonder trots. De 37-jarige arts laat het ziekenhuis zien, dat in enkele grote hutten is gehuisvest. „Allemaal zelfgebouwd.” Hij kent de heuvels van Menga als geen ander. Tijdens het offensief werkte hij in een veldhospitaal.

Domingos is een sprekend voorbeeld van het zelfvoorzienend karakter van Unita. Opgeleid als verpleger, functioneerde hij jarenlang als chirurg in de jungle. Zijn opleiding kreeg hij in de praktijk. Het afzetten van vele benen en armen tijdens de oorlog, soms onder barre omstandigheden, maakten hem tot een expert op amputatiegebied. „Afzetten is in oorlogstijd vaak de enig mogelijke behandeling bij wonden van mijnontploffingen en kogels”, zegt hij.

Als een veldheer loopt Domingos rond het ziekenhuis van Menga. Bij een bezoek aan het kamp trekt hij altijd de aandacht, veel mensen kennen hem nog uit de oorlogstijd. Een groepje mannen op krukken komt aanhinken. Hij praat met hen en bekijkt hoe hun amputaties zijn genezen. Hij heeft ze allemaal uitgevoerd. De selfmade dokter uit de stad Huambo heeft een reputatie, zo blijkt. „Zelfs MPLA-mensen komen me nu consulteren.”

De goede organisatie van de Unita-kampen blijkt ook bij een bezoek aan de kampcommandant van Menga, voormalig Unita-kolonel Ernesto Dudas Sikato. In de zogenaamde ontvangsthal, een hutje zoals alle andere, komt de administratie op tafel, die op drie A4’tjes past. Tot op de persoon nauwkeurig blijkt Dudas op de hoogte van de huidige populatie binnen de 64 vierkante kilometer die het kamp meet. Hij somt op: 3648 militairen, 11.140 vrouwen en 13.508 kinderen. „Dat zijn 108 militairen minder dan een jaar geleden: veertien zijn overleden en 94 zijn ingelijfd bij het regeringsleger en de politie”, zegt hij.

Het grootste probleem voor de ex-soldaten is volgens de kolonel het lange wachten. Voormalig majoor Estevan Malhiero bevestigt dat. „Met de vredesakkoorden van vorig jaar werd gezegd dat we in juni 2002 al thuis zouden zijn. Maar nu zitten we er nog. De regering moet doen wat ze beloofd heeft. Ons geduld raakt op.”

Eén uitweg uit het kamp is de Unita-soldaten geboden. Ze konden ervoor kiezen om opgenomen te worden in het regeringsleger FAA. „Maar dat heeft bijna niemand gedaan”, zegt soldaat Armando Vilinu (41). „Logisch, want de Unita-soldaten van het eerste uur waren idealisten, ze vochten voor hun vrijheid. In de jaren erna werd men steeds meer zat van de oorlog, en kwamen er geen nieuwe soldaten. Toen is men jongeren gaan kidnappen en heeft men hen gedwongen mee te vechten. Geen van beide groepen zit er dus op te wachten om het regeringsleger in te gaan.” Eigenlijk wachten we maar op één ding, verzucht Armando, „onze thuisreis.”

Vitaminegebrek
De voedselsituatie in het kamp gaat inmiddels nijpen. Het Wereldvoedselprogramma (WFP) verstrekt de elementaire levensmiddelen: olie, maïsmeel en bonen. Maar de eenzijdigheid van dat menu zorgt voor problemen. Er worden weliswaar groenten verbouwd op de akkertjes, maar dat levert niet voldoende op om het hele kamp van vitamines te voorzien. Kolonel Dudas is daar niet over te spreken. „Als we meteen hadden geweten dat we hier meer dan een jaar zouden zitten, hadden we om zaden kunnen vragen om groenten te verbouwen.”

Bovendien werkt het distributiesysteem erg bureaucratisch, klaagt Malheiro (50). De majoor moet dagelijks zijn gezin van acht kinderen voeden. „We zijn een keer een van de voedselkaarten kwijtgeraakt. Dat betekent dat we daar niets meer voor krijgen van het WFP.” Ook het medicijnentekort is groot, klagen anderen.

Frustrerend? Dat zeker. Maar kampcommandant Dudas denkt niet dat zijn mannen de wapens weer zullen oppakken. „Bovendien hebben we die niet meer. Allemaal ingeleverd.” Net als de uniformen, die vorig jaar op een grote hoop verbrand zijn. „Zonde”, vindt Dudas. „De laatste jaren gebruikten we uniformen die in Nederland waren gemaakt. De beste die Unita ooit heeft gehad.”

In een uithoek van het kamp is ondertussen een bijeenkomst begonnen om kinderen bewust te maken van het gevaar van mijnen. Door middel van liedjes wordt hen geleerd om altijd alert te zijn. De campagne wordt georganiseerd door de Franse organisatie Handicap International, die zich vooral inzet voor preventie. Geen onnodig werk. Het mijnenprobleem van Angola is reusachtig: over het hele land liggen er nog miljoenen. Een mijnongeluk zit nog steeds in een klein hoekje: onder een struik of bovenin een boom.

De campagnegroep bestaat uit kampvrouwen en wordt geleid door Philomena des Jesus de Guardado, of simpelweg ”Kapitein Mena”. Die rang kreeg de verpleegster tijdens de oorlog. „Vrouwen en mannen werden bij Unita gelijk behandeld”, vertelt ze. „Bovendien hadden de soldaten minder respect voor iemand zonder rang. Daarom is besloten de leidinggevende verpleegsters ook een militaire functie te geven. Toen moesten de soldaten opeens ook naar mij luisteren”, lacht ze.

De 53-jarige vrouw is alleenstaand en heeft geen familie. Ze weet dan ook niet wanneer ze teruggaat naar haar geboortedorp. Graag zou ze in het kamp blijven. „Ik zit sinds 1974 bij het leger. Mijn ouders zijn overleden en ik heb geen thuis waar iemand op me wacht. Het liefst blijf ik in Menga in het ziekenhuis werken.”

Psychologie
Naast een schooltje in het kamp, met afbrokkelende muren, zit een groepje verminkte mannen bij elkaar. De krukken naast zich, het ene been gebogen, het andere met de prothese meestal recht voor zich uit. Antonio Chitembo (29) is een van hen. In 1993 verloor hij zijn been toen hij bij een terugtrekkende actie van zijn eenheid, op een mijn liep. Voor de voormalige soldaat, die al sinds zijn vijftiende bij het Unita-leger zit, was het directe vechten toen over. „Ik moest in de achterste linies blijven voor assisterende werkzaamheden.”

Antonio zegt sinds zijn handicap veel na te denken over de oorlog. „Ik heb er geen spijt van dat ik vrijwillig bij Unita ben gegaan, maar ik heb wel veel meegemaakt. Ik probeer het af te sluiten. Nu het vrede blijft, moeten Angolezen naar de toekomst kijken.” Het geld dat Antonio van de overheid krijgt voor zijn oorlogshandicap, wil hij gebruiken om een vak te leren. „Het liefst wil ik journalist worden.”

Ook kolonel Dudas heeft plannen voor „na het kamp.” Hij denkt na terugkomst in zijn geboortestad de studie psychologie weer op te pakken, die hij wegens de oorlog noodgedwongen moest onderbreken. Een sector met toekomst, denkt hij. „Dit land is zo lang in oorlog geweest, er blijft nog jaren behoefte aan psychologen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer