Opinie

Machtsstrijd rond orthodoxie sluit waarheid niet uit

Orthodoxie betekent het aanhangen van de rechte leer, maar is die rechtzinnigheid eigenlijk wel meer dan een louter dictaat, opgelegd door een meerderheid die op concilies de macht had?

Aza Goudriaan
24 September 2010 18:26Gewijzigd op 14 November 2020 11:53

Een van de kritieken op het christelijke geloof is de bewering dat de rechtzinnigheid in feite het product is van een machtsstrijd die meer over krachtsverhoudingen en aantallen zegt dan over de waarheid. De redenering is eenvoudig: in kerkelijke debatten won de sterkste partij, die vervolgens dicteerde wat er geloofd moest worden en dus wat orthodox was. Dwaalleer werd de opvatting van een minderheid die niet genoeg macht had om haar visie door te zetten.

Deze kritiek is opvallend eenzijdig, omdat zij de waarheidsvraag sterk relativeert. Zij beschouwt waarheid louter als een product van de machtsvraag. Zo’n benadering miskent de eigen theologische betekenis van opvattingen en hoe deze opvattingen zich verhouden tot criteria van wat wel of niet rechtzinnig mag heten.

Toch bevat zij een element van waarheid. Besluiten van concilies zijn door meerderheden genomen en de uitkomst werd sterk bepaald door wie de macht had. In het jaar 325 werd de ariaanse leer over Jezus veroordeeld. De machtige keizer Constantijn stelde de synode voor om te zeggen dat de Jezus Christus en God de Vader ”van hetzelfde wezen” zijn. Zo gebeurde het en zo staat het tot op heden in de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel.

Het is bovendien niet realistisch om te ontkennen dat er op bepaalde synodes van machtsmisbruik sprake was. Een berucht voorbeeld is de zogenoemde ”roverssynode” van 449 in Efeze. Aan de orde was de vraag of Christus één of twee naturen bezit. Theodoretus van Cyrus, een prominente voorstander van de leer van Christus’ twee naturen, mocht niet naar de synode komen. De synodevoorzitter zorgde er bovendien voor dat leerstellige uiteenzettingen die bisschop Leo de Grote uit Rome per brief had opgestuurd, niet voorgelezen hoefden te worden. Zo werden belangrijke tegenstemmen op een zijspoor gerangeerd.

Toen kwamen de besluiten. De veroordeling van Eutyches werd ongedaan gemaakt, terwijl diens tegenstanders Eusebius en Flavianus juist voor veroordeling genomineerd werden. Dat gaf grote consternatie. Soldaten gingen zich ermee bemoeien; Flavianus werd zo toegetakeld dat hij kort daarna aan zijn verwondingen overleed. Eusebius maakte zich bijtijds uit de voeten. Beide heren werden door de synode veroordeeld.

Deze roverssynode is een goed voorbeeld van de inzet van kerkpolitiek en zelfs fysiek geweld om een leerstellige positie door te drukken. Het is een vrij extreem voorbeeld. Een meer gewoon verschijnsel was het uitoefenen van pressie. De Amerikaanse historicus Ramsey MacMullen publiceerde enkele jaren geleden, niet echt vanuit een christelijk-apologetisch standpunt, een boek over het praktische reilen en zeilen van vroegchristelijke synodes (”Voting about God in Early Church Councils”, Yale University Press, 2006). Daarin vertelt hij onder meer dat de derde-eeuwse kerkvader Cyprianus ronduit toegaf dat de eenstemmigheid van een synode waarbij hij betrokken was „niet alleen door onze eenstemmige gevoelens, maar ook door dreigementen” tot stand was gekomen.

Wat hiervan te denken? Het is niet moeilijk in te zien dat de werkwijze en het handgemeen op de zogenoemde roverssynode in strijd waren met apostolische voorschriften over christelijk gedrag. De aanduiding ”rovers­synode” is geen analyse van niet-christelijke buitenstaanders, maar een kwalificatie van bisschop Leo de Grote van Rome.

Ook inhoudelijk bezien was deze synode een misser. Het leerstellige besluit van de roverssynode werd al twee jaar later, in 451, teruggedraaid op het oecumenische concilie van Chalcedon. Daaruit valt op te maken dat het vastleggen van wat orthodox is de macht van afzonderlijke personen en afzonderlijke synodes te boven gaat. Synodes hebben met een voorgeschiedenis te maken die zijn niet zelf bepalen en zij kunnen door latere synodes ofwel gecorrigeerd ofwel bevestigd worden.

In theorie zou echter zelfs de roverssynode inhoudelijk juiste besluiten hebben kunnen nemen. In de alledaagse praktijk van het leven kan iemand die zijn macht misbruikt toch ware kennis hebben en juiste uitspraken doen. Daarom zegt machtsmisbruik strikt genomen niets over de waarheid of onwaarheid van de ingenomen stellingen. Er is geen logisch verband tussen macht (of zelfs machtsmisbruik) enerzijds en waarheidsgehalte anderzijds.

Bovendien kan er zonder macht niet gewerkt worden. De filosoof Jürgen Habermas bepleitte in 1981 een theorie waarin ”communicatie zonder heerschappij” als fictief ideaal ten tonele wordt gevoerd. Maar dat ideaal is, behalve niet realistisch, in deze wereld ook niet wenselijk. Waar mensen aan het werk zijn, zijn bevoegdheden, gezagsverhoudingen en getalsverhoudingen in het geding die met macht verbonden zijn. Dat is op zichzelf niet erg, want er moet, zoals we vandaag de dag zeggen, wel geregeerd worden. De belangrijke vraag is: voor welke zaak zet de macht zich in?

Daarmee zijn we weer terug bij de theologie. Welke zaak is het die voor orthodox mag gelden? Synodes hebben uitspraken gedaan over de persoon van Christus, de drie-eenheid en vele andere thema’s. Het criterium voor de orthodoxie van die uitspraken is de mate van overeenstemming met de Heilige Schrift.

Die toetsing begint niet pas vandaag. Zij was er al in de Vroege Kerk. Augustinus, bijvoorbeeld, maakte in ”De baptismo contra Donatistas” (Over de doop tegen de Donatisten, ca. 400) al duidelijk dat alle bisschoppelijke rondzendbrieven vatbaar zijn voor correctie op basis van de Bijbel. Niet alle synodes waren volgens Augustinus even belangrijk en zelfs in de categorie van de oecumenische synodes verbeterden de latere concilies weleens de eerdere. Ook iemand als de genoemde bisschop Leo van Rome noemde overeenstemming met de Bijbel als een van de criteria voor geldigheid van synodale uitspraken.

Als deze toetsing aan de Bijbelse canon vooropstaat, krijgen afzonderlijke synodes secundaire betekenis, ook al hebben zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de christelijke orthodoxie.

Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl.


Verder lezen over dit onderwerp:

Eginhard Meijering, Geschiedenis van het vroege Christendom, 3de druk Amsterdam 2006, 397-404 (over het concilie van Nicea).

M. Simonetti, ‘Ephesus, II. Councils’, in: Angelo di Berardino ed., Encyclopedia of the Early Church, vol. 1, Cambridge 1992, 275-276 (over de “roverssynode”).

Georg Zenkert, ‘Macht, I. Philosophisch’, Die Religion in Geschichte und Gegenwart, 4de druk, deel 5, Tübingen 2002, 640-641.

Gijsbert van den Brink, ‘Macht, II. Dogmatisch’, Die Religion in Geschichte und Gegenwart, 4de druk, deel 5, Tübingen 2002, 641-642.

Everett Ferguson, ‘Councils’, in idem (ed.), Encyclopedia of Early Christianity, 2de druk, New York 1999, 296-297.

Augustinus, “On Baptism, against the Donatists”, vert. J.R. King, in Nicene and Post-Nicene Fathers 4.

Andreas Köstenberger/Michael J. Kruger, The Heresy of Orthodoxy. How Contemporary Culture’s Fascination with Diversity Has Reshaped Our Understanding of Early Christianity, Wheaton 2010.

Andrew Edgar, The Philosophy of Habermas, Bucks 2005.

Meer over
Weerwoord

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer