Opinie

De vrije gunst die eeuwig Hem bewoog

God en mens laten zich theologisch niet in een sys­teem passen, antwoordt prof. dr. A. van de Beek op de open brief van dr. H. van den Belt (RD van zaterdag).

24 September 2010 10:11Gewijzigd op 14 November 2020 11:53
Op de foto: Dr. H. van den Belt promoveert in Leiden bij prof. dr. A. van de Beek (mei 2006) foto RD, Sjaak Verboom
Op de foto: Dr. H. van den Belt promoveert in Leiden bij prof. dr. A. van de Beek (mei 2006) foto RD, Sjaak Verboom

Beste Henk,

Dank voor je open brief naar aanleiding van mijn afscheid. Het grootste geschenk bij mijn vertrek is dat er een nieuwe generatie theologen is die het werk voortzet en de kerk wil bewaren bij de Schrift en het geloof van de kerk van alle eeuwen. Als je terugkijkt, wat je bij een afscheid toch altijd doet, kun je kijken naar je eigen tekortschieten en zonden. Je kunt ook kijken naar alles wat de Heere gegeven heeft: de kerk, de studenten, de collega’s. Jouw brief is een bouwsteen in die dank.

Wat je schrijft, geeft grotendeels de kernpunten én de intenties van mijn theologie weer. Ik ga dat niet herhalen. Liever wil ik ingaan op een paar punten waarover het meest discussie is, en wel vanuit verschillende hoeken van de kerk.

Het eerste punt is dat van de staat der rechtheid. Jij zegt terecht dat het mij daarbij allereerst gaat om de grootheid en eenheid van God. Mensen stellen God niet voor voldongen feiten, ook Adam niet. Gods macht is groter dan mensenmacht en ook groter dan de macht der zonde. Mijn eerste front op dit punt zijn zij die de almacht van God ontkennen, en dat zijn er veel heden ten dage.

Er is echter een ander aspect dat me juist in de discussies steeds duidelijker is geworden: dat de zonde bijkomstig zou zijn. Als de mens maar weer van de zonde bevrijd zou zijn, kan in feite de oude Adam (schoongewassen) weer verder gaan. Wat mij ter harte gaat, is dat de mens zondaar is en niet alleen zonde heeft. Dat kan men ook verbinden met een historische zondeval, maar zo blijkt het gewoonlijk niet te werken. Men gebruikt de gedachte dat de mens goed geschapen is en de zonde erbij gekomen is als een argument om de goedheid van de mens nú te onderstrepen, met menselijke mogelijkheden en gaven.

Datzelfde gebeurt in de verhouding tussen kruis en opstanding van Christus. Dat is mijn tweede punt. Als ik de nadruk leg op het kruis, zijn er steeds weer mensen die zeggen: „Maar er is toch ook de opstanding!” Men wil liefst het kruis als een incident zien dat door de opstanding achter ons gelaten kan worden.

Beide punten die ik aan de orde stel, komen samen in het eerste antwoord van de Heidelbergse Cate­chismus: dat ik niet van mijzelf ben maar het eigendom van mijn trouwe Zaligmaker. Dat laatste willen mensen graag horen en geloven, maar ze vergeten daarbij te gemakkelijk het eerste: dat ik niet van mijzelf ben. Ik ben gestorven aan mijzelf en dáárom van Christus – en misschien nog meer omgekeerd: ik ben van Christus en daarom gestorven aan mijzelf. Zonder te beseffen dat wij gestorven zijn in Zijn dood zegt Zijn opstanding niets. De oude Adam is ondergegaan in het oordeel van de dood. Er blijft niets van over. Er is niet een menselijk substraat dat blijft en waarop God weer verder bouwt. Er is maar één fundament waarop Hij bouwt, en dat is Christus. Waar het mij dus om gaat, is dat mensen voor God niet kunnen bestaan in zichzelf.

Nu is er ook een andere kant aan dit onderwerp. De Duitse lutherse theoloog Eberhard Jüngel stelt dat God alleen in het kruis Zich kan openbaren, omdat openbaring op zichzelf al uitgaan van God, ontlediging van Zijn wezen is. Dan wordt het kruis de noodzakelijke consequentie van God als de Zich openbarende God en aangezien God liefde is en dus gericht op de ander, wordt het ook noodzakelijk vanuit Zijn wezen. Op die manier verliest het kruis van Christus het karakter van vrije genade, onverdiend en niet noodzakelijk.

Aan de ene kant zou ik ook zeggen dat wat God doet overeenkomt met Zijn wezen. Maar tegelijk moeten we zeggen dat het kruis van Christus vrije gunst is, niet noodzakelijk vanuit God en al helemaal niet noodzakelijk omdat wij Hem daartoe door onze zonden zouden dwingen. En toch moeten we zeggen dat het Gods eeuwige welbehagen is – én dat Hij om ons mensen en om onze zaligheid mens is geworden, vanwege onze zonden.

Alles komt samen in dat ene zinnetje uit de berijming van Psalm 27, waar we gemakkelijk overheen zingen: „de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog.” Het is vrije gunst, niet noodzakelijk, alleen maar genade. En toch eeuwig, on­veranderlijk, niet onderhevig aan de processen van de tijd en de begrenzingen van de wereld. En dan ook: „bewoog”, de beweging van eeuwige liefde, van vrije gunst. In dat ene zinnetje is de hele leer van de Drie-eenheid samengevat.

In de theologie willen we vaak al te makkelijk God en mensen in een systeem brengen. Als we de Schrift lezen en het belijden van de kerk, ook in haar liederen, ter harte nemen, dan blijkt dat onmogelijk. Dan is een stukje uit één zin al te veel voor ons denken. De ruimte ontbreekt om daar meer over te schrijven. Laten we het nu maar houden op die ene zin – daar raken we voorlopig nog niet over uitgedacht: „De vrije gunst die eeuwig Hem bewoog”!

Bram van de Beek

De auteur is emeritus hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit.

Lees hier de open brief van dr. H. van der Belt.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer