Nog geen krant kunnen lezen
Leerlingen van groep 8 kunnen beter een foutloze brief schrijven dan examenkandidaten van een middelbare school. Veel ouderen en jongeren kampen met een taalachterstand. Zo’n 1,5 miljoen volwassen Nederlanders zijn laaggeletterd.
Veel landgenoten hebben moeite met hun taalbeheersing. D’s en t’s bezorgen hun hoofdbrekens, aan een juiste spelling komen ze al helemaal niet toe. Nog altijd kunnen 250.000 Nederlanders geen letter lezen en schrijven.
Daarboven bevindt zich een groep van 1,5 miljoen laaggeletterden. Hun taalbeheersing is zo belabberd dat ze niet normaal kunnen functioneren in een moderne samenleving. Een laaggeletterde kan geen krant, folder of bijsluiter lezen.
Laaggeletterdheid komt voor onder ouderen en jongeren, autochtonen en allochtonen. Van de 1,5 miljoen laaggeletterden zijn een miljoen mensen van Nederlandse afkomst, een derde van buitenlandse kom af.
De oorzaken zijn divers. „Vroeger haalden ouders hun kinderen vaak vroegtijdig van school omdat ze geld moesten verdienen”, vertelt Magreet de Vries, directeur van Stichting Lezen & Schrijven.
Tegenwoordig is het probleem veel meer verborgen. „Leerlingen blijken hun schoolcarrière te kunnen afsluiten met een diploma, terwijl hun taalbeheersing volstrekt onvoldoende is. We hebben als samenleving onze taalvaardigheid laten verslonzen.”
De Vries verwijst naar een onderzoek onder medewerkers in de kinderopvang in Amsterdam. Een kwart, geschoold op het hoogste mbo-niveau, beschikt over een taalvaardigheid op het allerlaagste niveau.
„Leidsters waren niet in staat een foldertje over de Mexicaanse griep te lezen”, licht De Vries toe. „Schokkend. Wij sturen blijkbaar leerlingen de samenleving in met een diploma dat dat niet waard blijkt te zijn.” Het voorval is geen incident. „Uit ander onderzoek blijkt dat 30 procent van de mbo’ers op het lagere 1- en 2-niveau kampt met laaggeletterdheid.”
De directeur van Lezen & Schrijven signaleert een merkwaardig verschijnsel in het onderwijssysteem. „Basisschoolleerlingen met een goede taalvaardigheid komen terecht op een havo of vwo, een taalrijke omgeving. Leerlingen die het meest taalonderwijs nodig hebben, belanden op het vmbo, vaak een taalarme situatie. De omgekeerde wereld.”
De oplossing van het probleem is niet alleen een taak van het onderwijs. „We mogen het niet allemaal op het bordje van de school leggen. Ouders, scholen, werkgevers, huisartsen én baliemedewerkers van sociale diensten moeten de handen ineenslaan om laaggeletterden te helpen.
Het is enorm belangrijk dat vaders en moeders, of opa’s en oma’s, hun kinderen of kleinkinderen vanaf drie maanden elke dag een kwartier voorlezen. Kinderen moeten vertrouwd raken met klanken en woorden. Lezen is belangrijk voor de woordenschat. Anders beginnen kinderen met een taalachterstand aan de basisschool.”
Het onderwijs heeft een belangrijke taak bij het wegwerken van taalachterstanden. „We moeten als samenleving geen concessies meer doen aan de eisen voor taalvaardigheid. Ook een docent autotechniek moet kinderen prikkelen in taalvaardigheid. Leerlingen hoeven aan het eind van het vmbo echt geen Multatuli te kunnen lezen, maar eenvoudige teksten lezen is toch het minste wat ze moeten kunnen.”
Er is een belangrijke rol weggelegd voor de middelbare scholen. Uit onderzoek van het tijdschrift Onze Taal blijkt dat de taalvaardigheid aan het eind van de basisschool in het algemeen hoger is dan aan het eind van de middelbare school. „Leerlingen in groep 8 kunnen beter een foutloze brief schrijven dan scholieren in de examenklassen. Kinderen raken hun kennis en vaardigheden kwijt. Dat is triest. Het is net als met een vreemde taal: Als je niet oefent, verleer je het.”
Een kwart van de basisschoolleerlingen kampt met een leesachterstand van twee jaar. Het ministerie van Onderwijs herkent en erkent het probleem. Staatssecretaris Van Bijsterveldt en staatssecretaris Dijksma hebben daarom destijds 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor rekenen en taal. Met succes. „Extra geld en extra aandacht blijken te werken. De prestaties zijn fors verbeterd.”
En het vergt blijkbaar niet eens erg zo veel extra investering. „De 20 miljoen euro is maar een schijntje vergeleken met de 537 miljoen euro die laaggeletterdheid de samenleving jaarlijks kost aan bijvoorbeeld sociale uitkeringen, extra gezondheidszorg en loopbaanbegeleiding. Mensen met een slechte taalbeheersing zijn niet flexibel op de arbeidsmarkt.”
Vraag is of het grote aantal laaggeletterden niet vooral wordt veroorzaakt door een bovengemiddeld aandeel allochtonen. „Ik vind dat geen interessante vraag”, reageert de directeur. „Daarmee versimpel en marginaliseer je het probleem en kom je niet dichter bij een oplossing. Het komt voor onder allochtonen én autochtonen.”
Ze erkent dat voor de aanpak van laaggeletterdheid het wel degelijk van belang is de samenstelling van deze groep te kennen. „Focussen we echter alleen op die 500.000 allochtonen, dan zijn die 1 miljoen autochtonen niet geholpen. En is de samenleving dus nog niet veel verder.”
Op laaggeletterdheid rust nog altijd een taboe, weet Lezen & Schrijven. „Als je woont in een land waar 90 procent van de bevolking kan lezen en schrijven, schaam je je als die bij die 10 procent hoort. Deze mensen leven met de luiken dicht. Sommigen dragen al veertig jaar een geheim bij zich. Het is een verborgen groep. Mensen lopen niet te koop met hun taalachterstand.”
Dit najaar verschijnen nieuwe cijfers over laaggeletterdheid. „Het zou me niet verbazen als we in tien jaar tijd weinig zijn opgeschoten. We kampen met achterstallig onderhoud.” Toch is De Vries niet pessimistisch. „Het is een kwestie van doen. Aan de slag met twee letters: Nu.”