Prins carnaval
In Religie & Samenleving (jaargang 5 nr. 1) kijkt Erik Sengers, als godsdienstsocioloog verbonden aan de Vrije Universiteit, terug op de botsing van homo’s met de Rooms-Katholieke Kerk zoals die rond de carnavalsmis in Reusel tot uiting kwam. Er is hier sprake van een volkskerk die zich uit het centrum beweegt. Met de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken behoorde de Rooms-Katholieke Kerk tot de mainline churches. Zij hadden een groot aantal leden, leverden een grote bijdrage aan de cultuur en van een gespannen houding tot de samenleving was geen sprake.
Als gevolg van de secularisatie is die positie na 1960 sterk aangetast. Daarbij komt dat als gevolg van de mondialisering de situatie waarin de kerken moeten opereren, ingrijpend veranderd is. Zij hebben behoefte aan nieuwe manieren van sociale en culturele communicatie.
In Reusel botsten twee subsystemen van de functioneel gedifferentieerde wereldsamenleving. Sinds paus Johannes Paulus II zijn de interne structuren van de Rooms- Katholieke Kerk versterkt. Ook wordt meer de nadruk gelegd op de verkondiging van de correcte boodschap.
Daardoor neemt de afstand tot andere mondiale subsystemen toe. Dat geldt zeker van de entertainmentcultuur waarvan carnaval deel uitmaakt. Waarschijnlijk zullen ze volgend jaar in Reusel geen carnavalsmis meer vieren.
Door haar vasthouden aan de correcte leer wil de Rooms-Katholieke Kerk in feite geen volkskerk meer zijn maar, sociologisch gezien, een sekte. Sengers verwacht dat ook de Protestantse Kerk in Nederland zich in de nabije toekomst minder als een volkskerk zal gaan opstellen. Dit ook al omdat er geen maatschappelijk midden meer is waarop zij zich kan oriënteren.
Migrantenstudies (26e jaargang nr. 2) bracht een themanummer uit waarin het integratiebeleid in Nederland en Duitsland wordt vergeleken. Matthias Kortmann van de Münsterse universiteit wijst daarbij op de verschillen in politieke mogelijkheden.
Duitsland heeft het Staatskirchenrecht. Religieuze organisaties kunnen de status van openbaar lichaam krijgen, zodat de belastingdienst voor hen kerkelijke belasting kan heffen. Daarentegen voert Nederland een minderhedenbeleid waarbij aandacht is voor culturele minderheidsgroepen. Er is een wettelijke basis om migrantenorganisaties bij de beleidsvorming te betrekken.
In beide landen vormen migranten van Turkse herkomst de belangrijkste etnische minderheid. Vergelijkbare Turkse organisaties aan deze en de andere kant van de grens stellen zich echter vanwege de uiteenlopende politieke mogelijkheden verschillend op.
In Duitsland presenteren ze zich vooral als religieuze organisaties. Daar beklagen ze zich dat ze niet gelijk behandeld worden als de christelijke en de joodse geloofsgemeenschappen. In Nederland presenteren ze zich als sociaalculturele en maatschappelijke organisaties. Zelfs wanneer ze ook een moskee beheren. In dat geval beklagen ze zich dat de overheid hen alleen ziet als een moskeeorganisatie, zodat ze niet in aanmerking komen voor subsidies.
Hoe overleven levensbeschouwelijke organisaties de netwerksamenleving? Die vraag stelt Jan van de Stoep, lector aan de Christelijke Hogeschool Ede, aan de orde in Radix (jaargang 36 nr. 2). Levensbeschouwelijke organisaties zagen zich vroeger als de vertegenwoordigers van een bepaalde achterban. Ze hadden een missie die ze wilden uitdragen. Meer dan de kerk vormden christelijke organisaties het publieke gezicht van de religie.
In een netwerksamenleving werkt dit organisatiemodel van de verzuiling niet meer. Hiërarchische structuren zijn doorbroken. Ontvangers worden ook zenders. Mensen kiezen zelf de netwerken waarin ze willen participeren. De diversiteit in de achterban van allerlei organisaties neemt toe.
Imago en reputatie worden voor levensbeschouwelijke organisaties belangrijker dan identiteit. Christelijke organisaties moeten een inspirerend verhaal kunnen vertellen. Daarbij geldt dat interne discussies niet meer binnenskamers blijven. Het onderscheid tussen vrijzinnig en orthodox wordt diffuser. Mensen gaan orthodoxe geloofsovertuigingen combineren met alternatieve standpunten inzake de persoonlijke moraal of de samenleving.
Aan die diversiteit zullen levensbeschouwelijke organisaties ruimte moeten geven. Meer dan vroeger dienen ze aan te sluiten bij de leefwereld van hun achterban. De nieuwe media moeten ze zien als een kans om nieuwe vormen van verbinding mogelijk te maken.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl