Sharia en de crisis
In financieel roerige tijden is het aanbod in de juridische vakbladen uiteraard sterk gericht op het leed in de financiële sector. Auteurs Reinout Wibier en Omar Salah gaan in hun artikel ”De kredietcrisis en islamiisch financieren” (NJB 27) in op de vraag of het islamitisch financieren elementen bevat waaruit lessen zouden kunnen worden getrokken voor de bestrijding van de kredietcrisis en het voorkomen van nieuwe crises. Zo kent de sharia als religieuze plichtenleer voor moslims een aantal uitgangspunten dat problemen met financiële constructies had kunnen voorkomen. Gewezen zij bijvoorbeeld op het uitgangspunt dat winst moet worden geboekt door middel van handel en niet door het verstrekken van een lening, nu dat laatste een liefdadigheidsactiviteit is. Ook het handelen in vorderingen wordt afgekeurd en moslims worden ertoe aangespoord om onzekerheden in contracten zo veel mogelijk te beperken.
Bepaalde constructies die als oorzaak kunnen worden aangewezen voor de financiële crisis zoals wij die nu kennen, hebben geen rekening gehouden met deze principes. Te denken valt aan de winst die is gemaakt door banken, door de vorderingen die zij hadden na het verkopen van hypotheken, waarbij de investeerders een obligatie kregen.
Een dergelijke constructie zou volgens de auteurs, als zij shariaconform was gemaakt, minder risico hebben opgeleverd. Zo moet er volgens de sharia altijd een relatie bestaan met tastbare activa, waardoor er minder mogelijkheden zijn om schulden op schulden te stapelen. Een zekere nuancering achten de auteurs overigens ook op haar plaats: islamitisch financieren is een jonge markt waarvan de risico’s nog niet voldoende bekend zijn.
Helaas komen de auteurs niet tot de conclusie dat bij de bestrijding van kredietcrises hetzelfde effect kan worden bereikt door de naleving van de Bijbelse principes.
Na tien jaar parlementair debat is het wetsvoorstel affectieschade door de Eerste Kamer toch verworpen. Met affectieschade wordt de immateriële schade bedoeld die bestaat uit het verdriet dat wordt veroorzaakt door het overlijden of door het ernstig gewond raken van een naaste als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is.
De huidige wet maakt het onmogelijk om vanwege dergelijk leed een schadevergoeding te verkrijgen; alleen degene die zelf is getroffen heeft daarop aanspraak (mits nog in leven). Wel was het mogelijk om onder bepaalde omstandigheden shockschade vergoed te zien. Onder shockschade wordt de schade verstaan die bij iemand is teweeggebracht doordat diegene hevig is geschrokken van een bepaalde toestand die is veroorzaakt door een derde. Te denken valt aan de situatie waarbij een moeder haar dochter na een ongeval in zeer ernstige en tragische toestand op straat aantrof. De situatie leidde tot ernstige psychische schade bij de moeder. De rechter vond dat zij hiervoor financieel gecompenseerd moest worden door de schadeveroorzaker.
Opmerking verdient dat de Hoge Raad de teugels ook met betrekking tot shockschade heeft aangetrokken, nu hij het de taak van de wetgevende macht acht om de weg te effenen voor een dergelijke vordering.
Shockschade wijkt, zo blijkt wel uit het voorgaande, wezenlijk af van het concept affectieschade, waarbij het verdriet als zodanig gecompenseerd wordt. In NJB 24 gaat aansprakelijkheidsdeskundige Lindenbergh in op het feit dat het voorstel affectieschade is verworpen. Hij vindt dit onbevredigend en bespreekt de argumenten van de fracties in de Eerste Kamer.
De gedupeerde belegger is in. Voorzitter Slagter van de VEB breekt in een interview in het Advocatenblad 10/11 een lans voor de claimcultuur en de rol van aandeelhouders binnen de onderneming. Volgens Slagter wordt er steeds meer nadruk gelegd op ondernemerschap zonder bemoeienis van aandeelhouders. Slagter pleit juist voor versterking van de positie van aandeelhouders. Het bestuur moet tegenwicht krijgen.
Het Angelsaksische model verdient de voorkeur: het bestuur dient primair het belang van de aandeelhouder. Dit staat tegenover het Nederlandse model, waarin het bestuur alle belangen van alle stakeholders dient te behartigen.
In lijn hiermee is Slagter van mening dat beleggers, ook al nemen zij door te beleggen een risico, een gerechtvaardige claim kunnen hebben als de spelregels niet worden nageleefd door aanbieders. Volgens hem moeten er juist als het gaat om het nemen van marktrisico’s duidelijke kaders zijn waarop een belegger kan vertrouwen: correcte informatie en een gelijk speelveld.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten Reageren aan scribent? focus@refdag.nl