David Grossman: Altijd een buitenstaander
David Grossman is misschien wel de beroemdste schrijver van Israël. Met zijn artikelen in kranten en tijdschriften weet hij de politiek in beroering te brengen. Maar met zijn romans raakt hij het hart van mensen die niet wisten dat ze nog een hart bezaten. “Wij in Israël hebben onze ziel geharnast, maar we lopen het gevaar dat we een leeg harnas worden, zonder iemand erin. Daarom wil ík schrijven over de persoon daarbinnen, ik wil mensen herinneren aan het echte leven.”
Het was de bedoeling dat David Grossman eind maart naar Nederland zou komen, maar toen de oorlog in Irak uitbrak besloot hij niet op reis te gaan. Drie weken later is hij er toch. ‘s Zaterdagochtends op een bankje in het hart van Amsterdam, op een zonnig plein waar spelende kinderen het enige lawaai produceren. “Toen ik hier gisteren aankwam, voelde ik dat ik plotseling weer met beide longen kon ademhalen. In Israël voel ik me altijd ineengeschrompeld. Als ik in Israël zo zou zitten, als mijn kinderen op dat pleintje zouden spelen, dan zou ik de hele tijd rondkijken - ik doe het zelfs hier. Iedereen in Israël is als een lijfwacht voor de mensen van wie hij houdt, dat is een instinct geworden.”
Grossman is een uitermate vriendelijk en belangstellend mens, maar ook uitermate confronterend. “Jij bent een christen, en jij zegt dat Israël een bijzonder volk is. Volgens jou is het christendom dus een hoger stadium in de ontwikkeling van de mens? En wat denk jij dan dat er met de Joden op de oordeelsdag gebeurt?”
Zijn boeken lijken op hem. Hij vertelt meeslepend, met bijpassende stembuigingen en gebaren, elk woord exact op de goede plaats, vol beheerste -en soms iets minder beheerste- emotie. “Als je bijna heel je leven in angst leeft, dan pas je je aan. Je laat je ziel krimpen om niet gewond te raken in contacten met de buitenwereld. Als iets goed lijkt te gaan, kan dat alleen maar bedrieglijk zijn. Als je een goede vriend gedag zegt, is er altijd die gedachte: Misschien is dit de laatste keer dat ik hem zie, ik weet het niet. Hij kan de verkeerde bus nemen, hij kan in het verkeerde café zitten. Je leert jezelf om alleen maar… te bestaan, niet… om echt te leven. Alleen maar overleven. Dat is waarom ik schrijf, dát is waarom ik schrijf.”
Leeg harnas
“De situatie legt beslag op alle kostbare dingen van het leven. Als je je hele leven getraind en geprogrammeerd bent om altijd alert te zijn, om onmiddellijk het verschil tussen vijand en vriend te kunnen zien, dan heb je geen innerlijke ruimte meer voor nuances. Je kunt niet meer zien dat de ander ook een beetje gelijk kan hebben. Niemand is helemaal goed of helemaal slecht, maar in zo’n rampengebied verlies je dat uit het oog. Je kunt niet eens meer fantaseren, je dingen voorstellen. Ik hoorde pas een jonge man in Israël zeggen: “Zelfs verliefd worden is niet meer hetzelfde als vroeger.”
We maken ons altijd zorgen. Jonge echtparen vragen zich af of ze hun kinderen in verschillende bussen naar school zullen sturen, hoe ze hen in de gaten kunnen houden zonder dat die kinderen het beseffen. En bij de Palestijnen is dat precies hetzelfde. Dat weet ik, ik praat erover met Palestijnse vrienden. Hun kinderen kunnen niet naar school, ik denk dat hun dagelijks leven nog moeilijker is dan het onze. Maar hoewel ze zoveel gemeen hebben, weten Israëli’s en Palestijnen elkaars leven nog steeds effectief te verbitteren en te ruïneren.”
Kunnen romans daar iets aan veranderen?
“Als ik schrijf, voel ik dat ik de dingen die in beslag genomen waren, terugeis. Ik probeer de meest delicate dingen, die al afgestorven leken te zijn, opnieuw leven te geven. Dat kost vreselijk veel inspanning, omdat wij in Israël onze ziel geharnast hebben. Wij zijn zo afgestemd op het verdedigen van de grenzen van ons bestaan, dat we het gevaar lopen dat we een leeg harnas worden, zonder dat daar nog iemand in zit.
Maar ík wil schrijven over de persoon daarbinnen, ik wil mensen herinneren aan het echte leven. Als je altijd bang bent, simplificeer je je situatie, je wordt een wandelend cliché. Je ziet niet meer hoe ingewikkeld het eigenlijk allemaal is. Soms lijken mensen alleen nog maar te praten in dikke, roodomlijnde krantenkoppen: Beledigd en Bezorgd. Vol Haat en Woede. Maar er zijn zoveel nuances.”
Joods
Is dat de reden waarom u het individuele zo benadrukt?
“Absoluut, dat is uitermate belangrijk. Het is heel verleidelijk om op te gaan in de massa. Dat is veel comfortabeler, het geeft je een gevoel van veiligheid, je hoort ergens bij. Zeker als de wereld om je heen zo chaotisch is heb je dat nodig. Je wilt denken zoals de anderen. Maar ik ben allergisch ten opzichte van dat meezingen in het grote koor, ik kán dat niet. En dan gaan mensen naar je kijken: is hij echt loyaal aan ons, of heeft hij iets met de vijand? Natuurlijk sta ik niet achter de vijand. Maar wanneer wie dan ook -Jood of Palestijn- ongelijk heeft zal ik precies zeggen wat ik daarvan denk. Of dat nu goed of verkeerd uitpakt.
Ik ben een Israëli, en ik beschouw mezelf als een zeer Joods mens - hoewel niet-religieus. Ik ben Joods in mijn affiniteit tot de Joodse bestemming, geschiedenis, tragedie, manier van denken, de Joodse verbeelding en inventiviteit, het Joodse gevoel voor humor. Ik herken het allerbasaalste gevoel van Joodzijn: weten dat je een buitenstaander bent. Altijd een buitenstaander. Dat is waarom ik nergens lid van ben.”
U voelt zich geen deel uitmaken van een uitverkoren volk?
“Ik heb moeite met dat idee, al kan ik zien waar het vandaan komt. Natuurlijk zijn we bijzonder, maar de Chinezen zijn ook bijzonder, en de Egyptenaren, en de Spanjaarden. Iedereen is heel bijzonder. Maar dat maakt ons niet beter of slechter dan anderen. Ik denk dat wij dat idee van het uitverkoren volk hebben gekozen alleen maar om onszelf enige uitleg te geven, en enige troost voor het uitgestoten zijn, gestempeld door wat anderen van ons denken. Uitverkoren zijn, dat is een mooie naam voor buitengesloten zijn.”
Abraham
Wat betekent de traditie dan voor u, de boeken van Mozes en de profeten?
“Heel veel. Dertien jaar lang heb ik elke week een avond, drie of vier uur, de talmoed en de Bijbel bestudeerd. In mijn werk -als je dat in het Hebreeuws leest- hoor je daar allerlei echo’s van. Dat zijn onze primaire teksten, waardoor je onze psychologie leert begrijpen, onze bestemming, onze relatie met onszelf en anderen, onze ethische codes. Het belang daarvan kun je moeilijk onderschatten. En natuurlijk heb je die geschriften nodig om de basis van onze taal te begrijpen. Wij hebben een taal met een geschiedenis van bijna 4000 jaar. Wanneer Abraham de patriarch met ons de maaltijd kon komen gebruiken, dan zou hij zeker de helft van de conversatie van mijn tienjarige dochter kunnen begrijpen. Over een kloof van 4000 jaar! Dat is verbazingwekkend! Er zijn zoveel lagen in die taal… als je die kent -natuurlijk ken ik er maar een deel van-, kun je spelen met de verschillende nuances uit de verschillende tijdperken van het Hebreeuws. Dat is geweldig fascinerend.”
Maar u leest de Bijbel niet op een religieuze manier?
“Ik ben geen religieus persoon, in die zin dat ik geen gelovige ben. Ik heb een zeer religieuze grootvader gehad, en mijn ouders zijn traditioneel Joods, maar zelf deel ik die overtuiging niet. Ik waardeer gelovige mensen wanneer hun geloof op scherp staat, wanneer ze zichzelf durven blootstellen aan de twijfel, wanneer ze vragen blijven stellen, wanneer ze de dingen nooit als vanzelfsprekend accepteren omdat hun vader hun dat zo vertelde, of hun leraar, of hun priester. Dat respecteer ik zeer. Maar de meeste religieuze mensen die ik in Israël om me heen zie, zijn zo niet.
Wat mezelf betreft, ik kan niet anders dan denken dat wij alleen en verlaten zijn in deze wereld, dat we bijna naakt moeten staan in de betekenisloosheid, vol angst voor de leegte en voor alles wat bedreigend is. Toch ben ik ten diepste wel degelijk een zeer religieus mens, omdat ik die situatie niet kan accepteren, omdat ik alles wil doen om betekenis te geven aan de wereld. Maar mijn reden daarvoor is niet God -ik denk niet dat we God op een of andere manier kunnen kennen-, maar de mensheid. De mens en het leven, dat zijn de dingen die voor mij heilig zijn.
Als ik mijn gebedenboek, het gebedenboek van de seculiere mens, moet samenvatten, dan is het dit: nooit iets voor vanzelfsprekend houden, mijn zekerheden altijd ondergraven, leven met de mogelijkheid dat ik het helemaal verkeerd heb en dat niets enige betekenis heeft. Maar mijn plicht als mens is om het betekenisvol te maken, om te proberen een paar waarden te kristalliseren waarmee ik mijn kinderen kan opvoeden, en waar ik mezelf aan kan vasthouden.”
Diepste kern
De dingen betekenis geven, dat is wel een enorme taak voor een mens…
“Dat is precies wat ik wil, ik wil dat mijn leven betekenis heeft. Daar ben ik erg fanatiek in. Ik heb weinig tijd over. Mijn hele leven -je moet me op mijn woord geloven- leef ik met het gevoel dat ik morgen zal sterven, dat ik morgen zéker zal sterven. Dus omdat dit de laatste dag is, kan ik die niet verspillen. Ik herinner me dat ik in het dagboek van de jonge Mozart las: “Elke nacht, voordat ik ga slapen, denk ik: Misschien ben ik er morgen niet meer.” Ik zou me met niemand meer kunnen identificeren. En daarom… we móéten die tijd gebruiken! Ik ben veel royaler met geld dan met tijd.”
Veel mensen vinden het moeilijk om de betekenis van hun leven te zien. Kunt u dat?
“Dat is een geheim dat je niet verder mag vertellen. Ken je het verhaaltje dat in onze talmoed staat en dat ik ooit beschreef in het boek “Jij bent mijn mes”? Het gaat over iets dat in het Hebreeuws “luz” heet. Dat is het kleine botje dat in je achterhoofd zit. De Joden geloofden vroeger dat dat botje nooit vernietigd kan worden na je dood. Het kan niet verbrand worden of vermalen, niets kan het beschadigen. Daarin zit de essentie van je ziel, en vanuit dat kleine botje zul je weer opnieuw gestalte aannemen, opgewekt worden. Dat botje is de diepste kern van je persoonlijkheid.
Soms speel ik een spelletje met mensen die ik aardig vind, dan vraag ik: Wat is jouw “luz”? Wat is de kern van waaruit jij gestalte aanneemt? Je moet kiezen: één eigenschap, één basis onder alles. Is het verlangen naar wat je niet bezit? Zorg voor je medemensen? Belangrijke dingen doorgeven aan een nieuwe generatie? Of nog iets anders?
Ik zal het aan niemand vertellen - maar als je moet kiezen, wat zeg jij dan?”