Politiek

Zó lukt de formatie

Een politieke partij die werkelijk invloed wil uitoefenen, moet tijdens de formatie haar slag slaan. Maar hoe ‘wint’ een partij de onderhandelingen over een kabinet? Zes do’s en dont’s.

13 August 2010 09:02Gewijzigd op 14 November 2020 11:27
Foto Fotolia
Foto Fotolia

Als een kabinet de rit uitzit, kunnen burgers vier jaar lang getuige zijn van –hopelijk– interessante schermutselingen, spannende debatten en verrassende ontknopingen. Toch zijn al die politieke verwikkelingen in zekere zin maar van beperkt belang. De echte, grote politieke besluiten zijn dan al lang genomen. Wanneer werd besloten tot het samenvoegen van de gemeente- en rijkspolitie tot één regionale politie? Wanneer kwamen partijen overeen de Betuwelijn en de HSL te zullen gaan aanleggen? Wanneer sprak een politieke meerderheid af de zogeheten Vreemdelingenwet geheel te herzien? Inderdaad, tijdens de formaties van respectievelijk 1989, 1994 en 1998.

Die wetenschap maakt het voor politieke partijen –althans voor partijen die deelnemen aan formatiebesprekingen– zo ontzettend belangrijk het spel sterk en overtuigend te spelen. Wat nu wordt afgesproken, is voor de komende vier jaar leidend. Wat nu over het hoofd wordt gezien, kan een politieke groepering over twee of drie jaar lelijk opbreken.

Basisvoorwaarde voor het winnen van een gezelschapsspel is het beheersen van de spelregels. Hier doet zich echter een grote moeilijkheid voor: er bestaan voor het formeren nagenoeg geen regels. Althans, geen regels die op schrift staan. Het tot stand brengen van een kabinet 
is in Nederland vooral een kwes­tie van ongeschreven gewoonterecht, dat in de loop der tijden ook nog eens flink kan evolueren.

Zo is het tot een vaste gewoonte gegroeid dat de partij die bij de verkiezingen de grootste werd bij de formatie het initiatief heeft. Een prachtig voorbeeld van de beweeglijkheid van de regels over formeren, is de manier waarop informateur Lubbers vorige week een geheel nieuwe inhoud gaf aan het begrip „vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal.”

Dat er maar weinig onwrikbare regels zijn, die ook nog eens niet op papier staan, betekent echter niet dat er voor het formatiespel geen vaardigheden, handigheidjes en vuistregels bestaan die, mits nageleefd, het welslagen van de operatie aanzienlijk bevorderen. Zes aanbevelingen voor informateurs en onderhandelaars, de do’s en dont’s van het formeren.

1. Schep gevoel van urgentie

Een formatie zal gemakkelijker slagen wanneer bij de deelnemende partijen, bij hun achterbannen en liefst bij het hele volk een gevoel van urgentie bestaat. Aan de informateur en de onderhandelaars de schone taak mensen het gevoel te geven dat er iets moet gebéúren om te voorkomen dat Nederland ten onder gaat. En dat juist déze politieke partijen het land kunnen redden.

Wat dit betreft is het voor de huidige onderhandelaars eenvoudig. Bij de meeste burgers bestaat het gevoel van urgentie al enige tijd, namelijk door het objectieve feit van de economische crisis. Nu moeten VVD, CDA (en PVV) het volk er alleen nog van overtuigen dat zij op deze crisis het meest adequate antwoord hebben.

2. Gun elkaar iets

Een formatie gaat twee of drie keer zo snel als de onderhandelaars elkaar als persoon mogen, als er onderlinge chemie bestaat. Soms is dat al meteen het geval, zoals bij de formatie van 1977, toen Van Agt (CDA) en Wiegel (VVD) in no time op de achterkant van een sigarendoosje een regeerakkoord schreven.

Soms moet aan die chemie eerst worden gewerkt, zoals informateur Wijffels in 2007 deed. Na een felle verkiezingscampagne, die vooral gekenmerkt werd door een strijd tussen Balkenende (CDA) en Bos (PvdA), stelde hij de voormalige kemphanen, alsmede ChristenUnieleider Rouvoet, voor naar het Friese Beetsterzwaag af te reizen. Op grote afstand van het Haagse gewoel investeerde Wijffels allereerst in de persoonlijke verhoudingen. Samen overnachten, samen een biertje drinken, dat recept doet vaak wonderen. Met als nuttig bijverschijnsel dat wie los komt van zijn gebruikelijke werkplek, gewoonlijk creatiever gaat denken.

Belangrijk is in elk geval dat er tussen de onderhandelaars wederzijds vertrouwen ontstaat, een sfeer waarin men elkaar onderling iets gunt. Zoals in zo veel situaties geldt ook tijdens de formatie: wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op zijn neus.

De politicoloog Van Schendelen noemt die ruimhartige, op goede onderlinge verhoudingen gerichte werkwijze de rooms-katholieke manier van formeren. Balkenende en Bos probeerden het in 2003 op de protestantse manier: wantrouwend, inhoudsgericht, inhalig. Het werd na een kleine drie maanden tobben en kibbelen een echec.

3. Weet waarvoor je staat

Wie meedoet aan de onderhandelingen over een kabinet, moet zich terdege voorbereiden. Hij moet zijn huiswerk doen, zijn zaakjes tot in de puntjes kennen. Hij moet niet alleen op de hoogte zijn van de internationale economische ontwikkelingen en de nationale budgettaire ruimte, maar ook van de partijprogramma’s van zijn tegenspelers.

Bovendien moet hij zich goed realiseren waar zijn eigen partij voor staat en op welke essentiële punten hij de komende regeerperiode wil scoren. Elke deelnemende partij, hoe klein ook, moet in het regeerakkoord enkele herkenbare punten, al zijn het er maar twee of drie, inbrengen. Punten waarvan hij met overtuiging kan zeggen: om dát te bereiken, doen wij mee.

Dat is broodnodig om voldoende draagvlak te houden in de achterban. Gaan de eigen leden morren en zich van de partij afkeren, dan hebben de partijleiders een groot probleem. Zover is het CDA op dit moment nog niet, maar dat bij de samensprekingen met de PVV Verhagen en consorten op eieren lopen, wordt met de dag duidelijker.

Wat er gebeurt als een politicus onvoldoende draagvlak heeft, ondervond LPF-onderhandelaar Herben in 2002. Keer op keer werd hij door zijn fractie teruggestuurd naar de onderhandelingstafel, omdat zijn partijgenoten niet tevreden waren over wat hij bereikt had, met name bij het teruggeven aan de burger van het „kwartje van Kok.”

4. Beperk het aantal deelnemers

Onderhandelen over een kabinet doe je niet alleen. Maar… het is onverstandig er te veel mensen bij te betrekken. De complexiteit van een formatieproces verdraagt geen grote groepen bemoeials.

Zo formeerde in 1977, toen PvdA-leider Den Uyl na een verkiezingsoverwinning met veel vertoon probeerde zijn tweede kabinet te vormen, de hele fractie, de hele partij, en ten slotte ook de hele pers en het hele land mee. Elke stap in het onderhandelingsproces lag binnen de kortste keren op straat. Die formatie mislukte dan ook grandioos.

Lubbers werkte bij de vorming van zijn kabinetten met een groep van fractiespecialisten. Die mochten, op hun deelterrein, het regeerakkoord schrijven en kregen daartoe zelfs een werkruimte in het gebouw van de Eerste Kamer aangeboden. Het voordeel van deze werkwijze was dat de coalitiefracties met al hun vezels aan het regeerakkoord vast zaten. Nadeel was dat er van dualisme vier jaar lang geen sprake meer kon zijn.

De laatste jaren laten onderhandelaars zich bij hun gang naar de informateur vaak vergezellen door een secondant. Dat is vooral dan een voordeel als de persoon in kwestie een samenbindend figuur is.

Het beste werkt het als het een vaste secondant betreft. Tijdens de mislukte formatie van 2003 klaagden CDA’ers steen en been over het feit dat Bos telkens andere secondanten meebracht. De christendemocraten vroegen zich wanhopig af met wie ze nu eigenlijk te maken hadden.

5. Bewaar de poppetjes niet tot het laatst

Het is een typisch Nederlandse, misschien wel calvinistische gewoonte om bij alles de inhoud voorop te stellen. Hoe vaak heeft Balkenende in zijn politieke leven al niet gezegd: „Ik ga voor de inhoud”? Het beleid, de compromissen, het regeerakkoord, daar draait het voor veel politici om. Als dat maar rond is. Dan kan het invullen van de ministersposten daarna wel even vlug, tussen de bedrijven door, plaatsvinden.

Die aanpak is niet verstandig. Wil een coalitie duurzaam zijn, dan zal die gedragen moeten worden door kwalitatief sterke bewindslieden die ook op het sociaal-emotionele vlak intelligent zijn. Ministers die niet alleen individueel iets kunnen klaarmaken, maar die ook in teamverband kunnen opereren. Dat impliceert dat het simpelweg naar voren schuiven van kandidaten die zich binnen de partij verdienstelijk hebben gemaakt en dus beloond moeten worden, als werkwijze schromelijk tekort schiet.

Aan het selecteren en screenen van kandidaten kan niet genoeg aandacht worden besteed en daarmee kan niet vroeg genoeg worden gestart. Dat heeft Balkenende ondervonden, die bij de vorming van zijn eerste kabinet LPF-staatssecretaris Philomena Bijlhout al enkele uren na haar beëdiging naar huis moest sturen omdat zij onjuiste informatie had verstrekt over haar activiteiten ten tijde van de Decembermoorden in Suriname.

6. Doe eerst de moeilijke thema’s

Een grote verleiding bij kabinetsformaties is om eerst die thema’s te bespreken waarover partijen het gemakkelijk eens kunnen worden en pas daarna de lastige onderwerpen te behandelen.

Die methode heeft als voordeel dat partijen langzaam de fuik van de coalitievorming worden ingezogen, zodat ze eigenlijk niet meer terug kunnen wanneer de echte bottlenecks ter sprake komen.

Toch kan het op deze wijze aan het einde nog altijd mislopen, waardoor het gevoel van fiasco des te groter wordt. Daarom is het beter de methode te volgen die elke organisatiedeskundige zijn hulpvragende cliënt zal aanraden: begin de dag met de moeilijkste klussen, de zaken waar je het meest tegenop ziet. Als je die hebt afgerond, komt er zo veel positieve energie vrij dat het de rest van de dag van een leien dakje gaat.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer