Cultuur & boeken

Het liedboek van de vijf nieten

Titel:

Drs. A. Ros
16 April 2003 08:59Gewijzigd op 14 November 2020 00:16

”Geestelijke gezangen”
Auteur: Wilhelmus Schortinghuis, voorzien van muzieknotaties en aanvullende informatie door G. Oosterom
Uitgeverij: Gebr. Koster, Barneveld, 2002
ISBN 90 5551 262 1
Pagina’s: 290 en 24
Prijs: € 24,95. „Als een bliksemstraal inslaande bij een helderen hemel, als een prophetische schreeuw in een orthodoxen catechismus-middagdienst”, zo typeerde professor De Vrijer in 1942 de verschijning van het boek ”Het innige christendom” van ds. Wilhelmus Schortinghuis uit 1740. Als een uiterst bevindelijk getoonzet manifest van de achttiende-eeuwse Nadere Reformatie deed het boek „de gezapige Nederlandsche Kerkenwereld tot de fundamenten harer braafheid en orthodoxie schudden.”

De opvattingen van Schortinghuis waren op dat moment echter niet geheel onbekend meer. In enkele gedichtenbundels had hij al ruimschoots blijk gegeven van zijn opvattingen over het bevindelijke leven. Ze waren zelfs het gevolg geweest van zijn opvallende hartsverandering in 1724. Zijn eerste bundel ”Geestelike gesangen” verscheen in 1727, twee jaar later gevolgd door ”Bevindelike gesangen”.

De uit Oost-Groningen afkomstige Wilhelmus Schortinghuis (1700-1750) onderging als jong predikant te Weener (Oost-Friesland) een krachtdadige verandering. Het bevindelijke christendom, dat hij eerst had tegengestaan, werd zijn persoonlijke ervaring, de kern van zijn bestaan. Hij leerde niet alleen zijn ellende en onwaardigheid kennen, maar ook de verlossing in Christus. Al spoedig drong hij in een bevindelijke, separerende prediking aan op wedergeboorte en bekering, op een ”inwendig christendom”. Ook verwoordde hij zijn geestelijke ommekeer in poëzie.

De ervaring van Schortinghuis sloot naadloos aan bij andere gereformeerde opwekkingen in de provincie Groningen. In de stad zelf, maar ook in de ommelanden, was op verschillende plaatsen een bloeiend gezelschapsleven ontstaan. Opvallend is dat in die gezelschappen een sterke behoefte was aan geestelijke liederen naast de psalmen. Van Lodensteins liederen uit de bundel ”Uyt-spanningen” uit 1676 waren veelal het voorbeeld. Met zijn beide bundels geestelijke liederen leverde Schortinghuis dan ook echte gezelschapspoëzie. Deze bundels hebben een didactisch en stichtelijk doel: onderwijs in de gereformeerde leer en zangstof voor het gezelschap.

Classificatiemethode
Opmerkelijk is de door Schortinghuis in zijn liedbundels toegepaste indeling, waarbij de zangers onderscheiden worden naar staat en stand in het geestelijke leven. Het doel van deze ’classificatiemethode’ is, dat men „dese gesangen niet, sonder onderscheyd verkeerdelik soude toepassen.”

In tegenstelling tot andere bevindelijke poëziebundels vinden we bij Schortinghuis ook gezangen voor onbekeerden, hoewel deze reeds de tale Kanaäns weten te hanteren. Zo voert hij „een uitverkoren sondaar in syne natuirstaat” sprekende in die, in de geest van de kenmerkende ’dierbare vijf nieten’ uit het latere boek ”Het innige Christendom”, uitroept: „En och! kond ik nog maar kruipen/ ’k Sou misschien ter Hemel sluipen:/ Maar: ik leg als dood in ’t sant/ En verroer nog voet nog hant.”

In de in 1727 verschenen bundel ”Geestelike gesangen” is de classificatiemethode opvallend toegepast. In de gedichten wordt een onderscheiding in ’soorten’ gemaakt: van onbekeerden tot geheiligden. In zijn ”ansprake” tot de zangers richt Schortinghuis zich met name tot de „onherboorene en natuirlike naamchristenen.” Hij beoogt hun ontdekking, hun bekering.

De liederen voor de ware gelovigen zijn gericht op standen in het geestelijk leven als „sukkelende, moedelose, twyfelende, duistere, versekerde, &c.” Gelet op het gebruik van de tale Kanaäns zijn echter in de gehele bundel ware christenen in een bepaalde stand van het geestelijk leven aan het woord.

Separatie
In de twee jaar later verschenen ”Bevindelike gesangen” worden de liederen gerelateerd aan de geloofsweg van „een uitverkoren sondaar.” Ook hier brengt Schortinghuis -tot in de titels van de gezangen toe- een separatie aan tussen „natuirlingen” en „kinderen en gunstgenoten van Godt.” Ook hier is het bevindelijk taalgebruik kenmerkend, geheel in de geest van Van Lodenstein, Witsius en het ”Bundeltjen geestelike gesangen”, een populair gezelschapsboekje uit de achttiende eeuw.

Bijna een leidmotief is het benadrukken van de eigen onwaardigheid, zoals in het lied ”De geheyligde sondaar sinkt als weg in syne sondige nietigheyt met tranen”: „Ik ben een stof,/ een sondig niet,/ een stro en halm, een blad en veder,/ een gras en bloem, een broossen riet,/ een miertien,/ dat hier legt ter neder.”

Schortinghuis blijft in dichterlijke vaardigheid en literaire vormgeving duidelijk achter bij de zeventiende-eeuwse voorbeelden die hij navolgt. Meer nog dan bij hen ging het hem uitsluitend om bevindelijke stof. In wezen komt hij echter niet verder dan prediking en pastorale onderwijzing in dichtvorm. Wel blijkt enige literaire ambitie uit enkele acrosticha, naamdichten, in de ”Geestelike gesangen”, die hij voor familieleden vervaardigde. Over deze personen weet G. Oosterom in de nieuwe uitgave van de ”Geestelike gesangen” aardige bijzonderheden te vermelden.

Opvallend is verder de aansluiting bij melodieën die ook in oudere bundels bevindelijke poëzie gebruikt zijn; ook zijn enkele gezangen ”Op een eygene Melodie” vervaardigd. Weliswaar is een aantal van die liederen van puur wereldlijke herkomst, maar achttiende-eeuwse piëtisten zullen dat door de ontlening aan Van Lodenstein zelf niet zo ervaren hebben.

Gezelschappen
Zes edities in de achttiende eeuw laten zien dat Schortinghuis’ liederen ook echt in de gezelschappen gezongen zijn. Daarna zijn ze eigenlijk in het vergeetboek geraakt, verdrongen door de uiterst populaire ”Lofsangen Israëls” van Groenewegen.

Na een herdruk in 1865 verscheen thans een achtste uitgave van de ”Geestelike gesangen”, verzorgd door G. Oosterom uit Gouderak. In deze nieuwe uitgave zijn Schortinghuis’ liederen voor de liefhebbers meer toegankelijk gemaakt. De samensteller heeft gezorgd voor een herspelde tekst op basis van de door de predikant-dichter zelf begeleide druk van 1750.

Extra waardevol zijn de toegevoegde melodienotaties, die uitgezocht zijn aan de hand van de melodieaanduidingen in de oude uitgaven. De ’eygen’ melodieën kregen een nieuwe compositie van Dick Sanderman. Door de combinatie van tekst en muziek is het weer mogelijk dat de liederen gespeeld en gezongen worden. Voor liefhebbers is deze uitgave daarom zowel in stichtelijk als in muzikaal opzicht een aanwinst.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer