De Franse oester is ziek
Als de temperatuur van het zeewater stijgt, vallen de jonge oesters langs de Franse kust in groten getale ten prooi aan een agressief herpesvirus. Een afdoende remedie is nog niet gevonden. Het lijkt een kwestie van tijd voordat dit virus ook de oesterkwekers van de Grevelingen en de Oosterschelde bereikt.
Rijen ijzeren tafels met daarop rubberen zakken vol oesters: zo zien de oesterbanken van het Bretonse vissersdorp Penerf er tegenwoordig uit. Al ruim anderhalve eeuw worden hier de beroemde Bretonse oesters gekweekt, maar de toekomst voor de kwekers ziet er op dit moment somber uit.
Oesterkweker Joël Denis pakt een oesterzak, graait erin en spreidt de inhoud uit op de tafel. „In maart hebben we hier zo’n 6500 babyoesters in uitgezet, gevangen in het najaar van 2009. Inmiddels is al 80 procent van die zogenoemde ”naissains” dood,” zegt hij.
De aanblik van die kleine lege schelpen, nauwelijks een centimeter in doorsnee, spreekt boekdelen. In lieslaarzen wadend tussen de oesterbanken inspecteert Denis de stand van zaken. „Normaal gesproken zou ik de naissains nu overplaatsen naar een grotere zak, maar ik laat ze nu maar zitten. Dat bespaart ze in ieder geval de verdere stress. Hopelijk overleven er dan een paar.”
Het herpesvirus OsHV-1 (niet gevaarlijk voor mensen) richt sinds 2008 een grote ravage aan onder de Franse oesters. Zodra de zeetemperatuur stijgt naar ongeveer 15 graden, wordt 40 tot de 100 procent van de oesters tussen de twaalf en de achttien maanden ongeneeslijk ziek. Besmette schelpen gaan stinken en zijn vervolgens snel dood. De oesterkwekers van Corsica merken dat al vroeg in het voorjaar, langs de Bretonse kust bereikt het zeewater pas midden zomer die kritische temperatuur.
Aanvankelijk dacht het Franse onderzoeksinstituut Ifremer dat de oesters verzwakt waren door de zachte winters, maar de koude van de afgelopen winter bracht geen verbetering in de situatie. Infremer denkt nog minstens twee jaar nodig te hebben om een OsHV-1-resistente oestersoort te ontwikkelen. Omdat een oester zo’n drie jaar nodig heeft om tot volle wasdom te komen, begint de situatie nijpend te worden voor de kwekers.
„Onze toekomst is bepaald niet rooskleurig”, zegt Denis cynisch. „Ik denk dat zeker een vijfde van de oesterkwekers in Bretagne het eind van het jaar niet haalt.” Het vanwege de OsHV-1-uitbraak in het leven geroepen Comité ter Bescherming van de Oesterkwekerij voorspelt zelfs dat zo’n 40 procent van de 4800 oesterkwekers die Frankrijk telt, vóór het einde van het jaar over de kop zal gaan. Duizenden banen staan op de tocht. Frankrijk is de grootste oesterproducent van Europa, met zo’n 1,5 miljard zogeheten kromme oesters per jaar. Op de tweede plaats staan de 30 miljoen stuks van de Zeeuwse oesterbedrijven.
Het gaat allemaal om de ”Crassostrea gigas”, ook wel de ”Japanse oester”, de ”creuse” of, in Nederland, de ”kromme Zeeuwse” genoemd. Deze oestersoort komt inmiddels bijna overal ter wereld voor en heeft ongeveer drie jaar nodig om volwassen te worden. Dat betekent dat later dit jaar de gevolgen voor de consument voor het eerst voelbaar zullen zijn. In Frankrijk wordt zo’n 90 procent van de jaarproductie aan oesters met Kerst en Nieuwjaar gegeten. Denis hoopt dat hij dit jaar de vraag nog aankan, maar voor volgend jaar weet hij nu al dat er een tekort zal zijn.
„Dit herpesvirus is bij oesters op zich niets nieuws”, zegt Denis, „maar de resistentie van de dieren is duidelijk afgenomen. Vroeger begonnen de problemen pas als de zeewatertemperatuur boven de 19 graden uitkwam.” De algehele opwarming van het zeewater is een van de mogelijke oorzaken van de afgenomen weerstand, aldus Ifremer. Maar veel kwekers wijzen naar de zogenoemde ”hatcheries”, de bedrijven die op grote schaal babyoesters produceren om die door te verkopen aan de kwekerijen.
„Iedereen denkt dat de hatcheries hierachter zitten, ook al zal niemand het openlijk willen toegeven”, vertrouwde een van de grootste oesterproducenten van Frankrijk een BBC-correspondent toe. „Zekere tovenaarsleerlingen hebben spelletjes gespeeld in hun laboratoria, en geprobeerd om via onnatuurlijke methodes oestereitjes te krijgen.”
Traditioneel kochten oesterkwekers de oesterlarven via gespecialiseerde vissers. Maar tegenwoordig komt het merendeel bij hatcheries vandaan. Aanleiding voor de controverse is een steriele kromme-oestersoort die de hatcheries fokten, de triploïde, die oesterliefhebbers ook in de zomermaanden kunnen eten. Normale oesters zijn dan geslachtsrijp, waardoor ze een melkachtige smaak ontwikkelen die de meeste mensen niet lekker vinden.
De wetenschappers van Ifremer denken niet dat de schuld alleen bij de triploïden gelegd kan worden, omdat ze niet zwaarder getroffen worden dan de gewone diploïde oester. Wel kunnen de intensieve kweekmethodes volgens hen een van de factoren achter de verminderde weerstand van de oesters zijn.
Bij kweker Denis ligt de schade onder de gemanipuleerde oesters lager –rond de 40 procent– dan bij zijn diploïde oesters, waarvan 80 tot 100 procent is getroffen. „Maar het is pas eind juli, de vraag is hoe het in september zal zijn”, zegt hij. Toch vindt hij dat zijn collega’s te veel klagen over de hatcheries. „We kunnen allang niet meer zonder en nu hebben we ze meer dan ooit nodig. Ergens zal toch een resistente oester vandaan moeten komen.”
Tests in Nederland
Het OsHV-1 virus, dat verder niet gevaarlijk is voor mensen, komt al eeuwenlang onder wilde oesters voor, maar doodt vooral de gekweekte exemplaren. Na de Franse kust te hebben geïnfecteerd, sloeg het virus over naar Ierland en sinds deze zomer kampt ook Zuid-Engeland ermee. In de Oosterschelde en de Grevelingen zijn in juli tests naar het virus gedaan, waarvan de oestersector hoopt dat begin september de uitslag bekend zal zijn.