Kommer en kwel
De Nederlandse pensioenfondsen hebben het nog steeds moeilijk. Het ene sombere bericht komt na het andere. Ook bij het ambtenarenpensioenfonds ABP is door forse verliezen op de aandelenportefeuille de dekkingsgraad onder de 100 procent gezakt. Op basis van de eigen boekhoudnormen heeft men een tekort van 22 miljard euro. Dat is nog meer dan het begrotingstekort waar de overheid mee kampt.Vanouds gold het ABP, het grootste Nederlandse pensioenfonds, als een toonbeeld van soliditeit. Ambtenarenpensioenen waren waardevast en welvaartsvast. Waar in andere landen de ambtenarenpensioenen uit de lopende begroting moesten worden betaald, zorgde de Nederlandse overheid voor een forse spaarpot waaruit de pensioenuitkeringen voor de afgezwaaide overheidsdienaren konden worden voldaan.
In 2004 moeten echter de pensioenpremies met een kwart omhoog. Daarnaast is het nog onduidelijk hoe volgend jaar omgegaan wordt met de indexering van de pensioenen. Was die vroeger vanzelfsprekend, dat is nu niet meer zo.
Voor de werknemers in de zorgsector geldt hetzelfde verhaal. Hun pensioenfonds, PGGM, moet de premies fors optrekken. Dit jaar gingen die al met een derde omhoog. Ook daar bezint men zich op de vraag in hoeverre volgend jaar de pensioenen de loon- en prijsstijging kunnen volgen. Een pluspunt voor PGGM is dat de zorgsector veel minder vergrijsd is dan de ambtenaren en het onderwijs waar het ABP mee te maken heeft.
In het bedrijfsleven is het beeld niet wezenlijk anders. In de banksector staat het premievrije pensioen ter discussie. Vroeger keek men daar niet op een paar centen en konden de banken makkelijk royaal zijn voor hun personeel.
Over de hele linie staat bovendien de opzet van het pensioenstelsel ter discussie. Werd tot voor kort veelal uitgegaan van het laatstverdiende loon, waarover men dan (bij 40 pensioenjaren) een pensioen kreeg van 70 procent, inmiddels gaan er steeds meer stemmen op om te kiezen voor het gemiddelde loon dat de pensioengerechtigde verdiend heeft. Dat zal vrijwel altijd lager zijn. Vandaar dat het loslaten van de eindloonregeling voor de pensioenfondsen voordelig is.
Nu geldt wel dat het Nederlandse pensioenstelsel vrij royaal is, althans voor wie aan 40 pensioenjaren komt en niet met pensioenbreuk te maken heeft. Boven de 65 valt men immers in een gunstiger fiscaal tarief.
Bij de voorgestelde versobering van het pensioenstelsel speelt echter ook een rol dat men steeds meer uitgaat van de tweeverdienersituatie. Omdat man en vrouw beiden een pensioen opbouwen, kan de pensioenregeling zelf wel wat soberder zijn. Zo staat ook het nabestaandenpensioen ter discussie.
Dat betekent wel dat er vanuit de gereformeerde gezindte, waar het kostwinnersmodel gangbaar is, reden is om kritisch te kijken naar deze herzieningsplannen. Overigens is ook in de samenleving als geheel vaker sprake van anderhalfverdieners dan van tweeverdieners. Dat betekent dat de vrouwelijke partner vaak maar een beperkt pensioen heeft opgebouwd.