Opinie

Toga op kansel ontstaan uit hoogmoed

Echt hervormd. Deze uitdrukking wordt te pas en te onpas gebezigd. Zelden te pas en veelal te onpas. Velen die hervormd-gereformeerd willen zijn, menen de traditioneel gereformeerde positie in te nemen en beroemen zich tegenover anderen –met name de zogeheten afgescheidenen– erop dat zij echt hervormd zijn.

prof. dr. W. J. op ’t Hof
30 July 2010 07:15Gewijzigd op 14 November 2020 11:20

Er worden dan zaken aangevoerd zoals het dooplidmaatschap, het geboortelidmaatschap, het feit dat doopouders niet belijdend lid behoeven te zijn en… de toga. Over het laatste zal het in deze bijdrage gaan.

In een kerkelijke gemeente die al jaren geen voorganger met een toga had gehad, gebeurde het volgende. Aan het begin van een kerkdienst waarin niet de eigen bedienaar des Woords voorging, trad de kerkenraad de kerk binnen met in zijn midden de gastpredikant. Deze schreed in de stoet zich ten volle bewust van zijn waardigheid naar de kansel.

Een klein kind zag de stoet, kreeg de aanstaande prediker in het oog, sperde de ogen wijd open van verbazing en zei toen luidkeels: „Mama, die meneer heeft een jurk aan!” Op aller gezicht verscheen een glimlach en sommigen konden het zelfs niet laten om hoorbaar te lachen. Deze reactie werd tegengegaan door een ijzige blik van de in zijn waardigheid getroffen predikant.

Men kan over het voorval denken wat men wil, maar ik heb persoonlijk veel begrip voor de uitroep van dat kind. Ondeugenderwijs moet ik hierbij gelijk aan het gezegde denken dat kinderen en dronken mensen de waarheid spreken. Ook ik heb van jongs af een toga voor een predikant bespottelijk gevonden. Wie loopt er nu in zo’n (on)ding?

Je wilt niet weten wat een poppenkast erbij komt. Er zijn togadragende predikheren die hun baret, zoals die pet officieel heet, thuislaten. Maar er zijn er ook die dat hoofddeksel ter meerdere accentuering van hun waardigheid meenemen op weg naar de kansel. De minst potsierlijken zijn zij die de baret achteloos in hun hand houden. Anderen daarentegen hebben die op hun hoofd gepositioneerd. Stevig aangedrukt wel te verstaan, want stel dat zo’n ding onder het lopen van je hoofd afvalt…

Als jongen keek ik altijd gefascineerd toe wat er met dat eerbiedwaardige hoofddeksel ging gebeuren als de prediker de trap van de kansel had beklommen en de deur achter zich dicht had gedaan. De een legde zijn waardigheid op de rand van de kansel. Met soms als gevolg van de onbesuisde beweeglijkheid van de predicator dat het ding naar beneden zeilde.

Een ander ontdeed zijn hoofd met een elegant gebaar van dat deksel en hing het aan de knop die voor dat doel aan de binnenkant van de kanseldeur bevestigd was. Wie dat nonchalant deed, moest nog wel eens bukken omdat de baret niet aan die knop bleef hangen.

Ooit hoorde ik dat in zo’n geval de deur maar half gesloten was, zodat het summum van eerbiedwaardigheid van tree naar tree naar beneden hobbelde, tot vermaak van de in de kerk aanwezige jeugd. De predikant vervolgens ook weer met een rood hoofd naar beneden.

Toen ik eenmaal als kandidaat een beroep aangenomen had, stond ik voor de vraag: een toga? Mijn keuze was: neen. Volgens iedereen was ik daarin een eenling, dus iedereen viel over mij heen.

Tegenover intimi kon ik mij beroepen op mijn vader, die ons in de opvoeding altijd had voorgehouden en zelf ook had voorgeleefd: Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg. Dus geen jurk. Tegenover andere gewone mensen hanteerde ik ook wel een ander argument: „Ik zweet toch al snel en in een toga wordt dat nog veel erger.”

Maar er waren ook vragenstellers die hun wijze ambtelijke hoofd schudden en mij ernstig voorhielden: „Als je geen toga draagt, ben je niet hervormd.” Dat was een voltreffer, want ik wilde uiteraard wel hervormd zijn. Je ziet dan wat een weldaad aangeboren historisch besef is.

Met de moed der wanhoop repliceerde ik: „Een toga is het ambtsgewaad van professoren en juristen. Een predikant moet zich niet verbeelden dat hij een hooggeleerde heer of een rechtsgeleerde is. Hij is of dient althans een dienaar van het goddelijke Woord te zijn. Niet minder, maar zeker ook niet meer.”

Aangezien de beste vorm van zelfverdediging de tegenaanval is, zette ik deze ook maar in 
door te sneren dat een toga een teken van hoogmoed is.

Tijdens het schrijven van dit stukje raadpleegde ik het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale op het woord toga. Daar valt te lezen „ambtskleed van professoren, rechters, advocaten en predikanten.” Weg argument.

Gelukkig had ik een publicatie van een van de collega’s van de VU op mijn bureau liggen. Daarin wordt onweerlegbaar aangetoond dat de toga eerst in de loop van de negentiende eeuw het ambtsgewaad voor predikanten is geworden en dat het van den beginne alzo niet is geweest.

Wat was de reden voor de komst van de toga’s in de kerkdiensten? Het antwoord luidt: status en om te tonen dat men academisch gevormd was. Dus toch hoogmoed! Dat de schrijver van deze bijdrage sinds een aantal jaren nu zelf ook die door hem zo verfoeide jurk moet dragen, is ironie van de geschiedenis.

De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Urk en bijzonder hoogleraar aan de VU te Amsterdam vanwege de Hersteld Hervormde Kerk.Reageren aan scribent? goedbekeken@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer