Worstelen met woningbouw, fileproblemen, natuurbeheer
Titel:
Auteur: ”Denkend aan vol land”, onder redactie van Henk Jan Veerman en Tymen van der Ploeg
Uitgeverij: Boekencentrum
Zoetermeer, 2001; ICS–cahiers deel 35
ISBN 90 239 1145 8
Pagina’s: 104
Prijs: € 8,85 (ƒ(19,50).Ruimtelijke inrichting heeft alles te maken met levensbeschouwing. De studie ”Denkend aan vol land” laat zien dat de cultuuropdracht, de overheid als instelling Gods en het rentmeesterschap van de mens daarbij een rol spelen.
Steeds vaker hoor je opmerkingen als: „Het wordt toch wel erg vol in ons land” Of: „De woningen staan in dit of dat bestemmingsplan wel erg dicht op elkaar”, „Ik kan mijn auto nergens parkeren” en „Vandaag weer een uur in de file gestaan.” Uitingen van ongenoegen, zo u wilt van onbehagen, met de ruimtelijke situatie in Nederland.
Verwonderlijk is dat eigenlijk niet. Steeds meer mensen en activiteiten moeten op dezelfde oppervlakte als bijvoorbeeld twintig jaar geleden een plekje vinden. Wonen, werken en recreëren vindt over steeds grotere afstanden plaats. Schaarste op de arbeidsmarkt maakt werkgevers terughoudend bij het stellen van eisen aan de afstand wonen–werken. En zo staan we dan, anno 2001, steeds vaker en langer in de file.
Schaarse ruimte
In de troonrede van 2001 wordt de problematiek van de ruimtelijke inrichting van ons land van groot belang genoemd. Letterlijk wordt gezegd: „In ons land hechten wij steeds meer waarde aan de kwaliteit van de ruimte. Om de schaarse ruimte goed te benutten kiest de regering voor intensief en meervoudig gebruik.”
De ruimtelijke inrichting mag zich dus verheugen in aandacht in Den Haag. Daar wordt het plannen en inrichten van ons land met de nodige aandacht gevolgd. Het beleid voor de komende jaren is vastgelegd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, die recent is verschenen.
Minder bekend zal zijn dat de ruimtelijke inrichting ook te maken heeft met onze levensbeschouwing en ons geloof. De ruimtelijke ordening of inrichting is geen neutraal terrein. Het Internationaal Christelijk Studiecentrum (ICS) heeft een aantal auteurs bij elkaar gebracht die de aanpak van de ruimtelijke ordening benaderen vanuit een christelijke levensbeschouwing. Dat resulteerde in de studie ”Denkend aan vol land”, een uitgave in de serie ICS–cahiers.
Harmonie
De eerste vraag die door de auteurs wordt gesteld is: „Hebben we als christenen ook een eigen en specifieke visie op de ruimtelijke inrichting?” In het eerste hoofdstuk beantwoordt Enno Dijkema deze vraag positief, hoewel hij direct aangeeft dat „het niet gemakkelijk is om aan te geven waar het christelijke in de ruimtelijke inrichtingspraktijk begint en ophoudt.”
Dat blijkt ook wel uit de zoektocht die Dijkema daarvoor door de Bijbel onderneemt. Bij de ruimtelijke inrichting ben je immers bezig binnen de geschapen werkelijkheid, binnen Gods schepping. Je wordt daardoor medeschepper, zegt Dijkema. De mens is ook aangesteld om de schepping te beheren. Door de verbroken eenheid, na de schepping, werd de natuurlijke omgeving naast bondgenoot ook vijand. Harmonie werd nagestreefd, maar niet bereikt. Wij kunnen echter, zegt Dijkema, zien op Christus, omdat Hij ons met zich verzoend heeft en ons de dienst van de verzoening toevertrouwt (2 Korinthe 5:7–19). Door Hem te volgen, door uit zijn Woord te leven ontstaan er vanzelf nieuwe ideeën en ontwerpen. Maar of je zo ver mag gaan dat je kunt zeggen dat „waar twee of drie verenigd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden” (Matthéüs 18:20) ook van toepassing is op het werkgebied van de ruimtelijke inrichting – dat betwijfel ik. Deze interpretatie is wel erg positief gericht…
Vervolgens behandelt Deany van Steinvoorn de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de twintigste eeuw. Aan de hand van de verschillende nota’s voor de Ruimtelijke Ordening worden de gevolgen daarvan op onze steden en dorpen besproken. Voor zijn eigen werk als planner/stadsontwikkelaar laat hij zich leiden door drie grondmotieven: de cultuuropdracht (Gen 2:15), de overheid als instelling Gods en het rentmeesterschap. Van Steinvoorn draagt daarbij tal van zaken aan die zeker het overdenken waard zijn. Het is alleen de vraag hoe een dergelijke aanpak zich verhoudt tot de weerbarstige werkelijkheid van projectontwikkelaars en geldmakers en technocraten.
Bijlmermeer
De stedelijke ontwikkelingen in de vorige eeuw worden behandeld door Walter de Vries. Via de Franse architect Le Corbusier komt hij na een aantal aansprekende voorbeelden terecht bij onze eigen Bijlmermeer. Door zich af te zetten tegen de kennis en kunde van eerdere generaties ontstonden er ontwerptechnische problemen, zoals de Bijlmermeer leert. Daar ontbreekt de menselijke schaal met alle gevolgen vandien. De Vries pleit er dan ook voor om beproefde ontwerpconcepten aan te passen aan de huidige tijd, om dan voort te bouwen op hetgeen er al is. Het maken van iets uit niets is niet aan mensen voorbehouden, zegt de Vries terecht.
De studie wordt afgesloten met twee opstellen over respectievelijk mobiliteit en de christelijke visie op natuurbeheer. Beide opstellen bevatten zeer waardevolle aspecten die de planners in Nederland ter harte zouden moeten nemen. Zowel de mobiliteit als het omgaan met de natuur komt, mede door onze manier van leven, steeds meer onder druk te staan. Verandering hiervan vergt een lang proces. Mogelijk dat de hier besproken studie daartoe een goede aanzet kan zijn.