Zicht op de Onzichtbare
Ezechiël 1 gaat over een fascinerend visioen: de heerlijkheid van God verschijnt aan de profeet. Dr. P. de Vries gaat in zijn dissertatie in op dit visioen.
Ezechiël verkeert met een groep ballingen aan het Chebarkanaal in Babylonië. Hij ziet vanuit het noorden een ontzagwekkend verschijnsel naderen. Als het dichterbij komt, blijkt het te bestaan uit vier wezens, cherubs genoemd, met elk vier gezichten. Voor hen bevinden zich haaks op elkaar staande wielen. Boven hen is iets wat op de hemelkoepel lijkt met daarop een troon. Op deze troon zit de ”Heerlijkheid van God”.
Het visioen bevat tal van moeilijk verstaanbare details. Maar het is duidelijk in zijn bedoeling: de Heere verschijnt en Hij verplaatst Zich op een cherubsvoertuig. Het visioen roept echter ook vragen op. Ezechiël kan God niet echt gezien hebben, want geen mens kan God zien en leven (Ex. 33:20). En Johannes zegt duidelijk dat niemand ooit God gezien heeft (Joh. 1:18). Maar als Ezechiël God niet echt zag, wat zag hij dan wel? Wat is deze ”Heerlijkheid des Heeren”, in het Hebreeuws ”Kabod (van) JHWH”?
Het is onder andere deze vraag waarop dr. P. de Vries in zijn dissertatie over ”De Heerlijkheid van JHWH” op een wetenschappelijk verantwoorde manier antwoord probeert te geven.
Dr. De Vries bedient zich allereerst van de semantische analyse. Hij noteert alle keren dat het woord kabod (heerlijkheid) of een van zijn synoniemen in het Oude Testament voorkomt. Hij onderzoekt met welke (werk)woorden het gecombineerd wordt en probeert dan de betekenis ervan te achterhalen.
Na dit oriënterend onderzoek analyseert dr. De Vries de verschillende teksten waarin kabod nadrukkelijk met JHWH verbonden wordt. Het blijkt dat we onderscheid kunnen maken tussen de heerlijkheid van JHWH zoals die zich in Zijn daden (schepping en verlossing) manifesteert en de Heerlijkheid (met een hoofdletter!) van JHWH als speciale verschijningsvorm van God.
Over het eerste lezen we veel in de Psalmen. Het laatste komen we vooral tegen in de Pentateuch, de eerste vijf boeken van Mozes. De Heerlijkheid is vaak verbonden met de wolk- en vuurkolom. Vooral in de geschiedenissen rond de Sinaï en de tabernakel komt de Heerlijkheid van de Heere naar voren. De Kabod heeft zijn plaats onder Israël bij de ark van het verbond – daar „woont” Hij en „daalt Hij neer.” Daarom is het niet verwonderlijk dat de vrouw van Pinehas bij het wegvoeren van de ark schreeuwt: I-kabod: weg (is) de heerlijkheid!
Vervolgens laat dr. De Vries zien dat vooral bij Jesaja de Heerlijkheid van JHWH een belangrijke rol speelt (bijvoorbeeld in het roepingsvisioen van hoofdstuk 6) en bij de profeten Zacharia en Haggaï.
Dr. De Vries geeft aan hoe in Ezechiël de Kabod van JHWH wordt gezien. Uitvoerig analyseert hij allerlei hoofdstukken waarin de Heerlijkheid centraal staat. Hij vergelijkt Ezechiëls visie op de Heerlijkheid met die uit de rest van het Oude Testament en concludeert dan dat de Heerlijkheid (met hoofdletter) vooral te maken heeft met de tempel en het verbond. De verbinding van Heerlijkheid en tempel is niet vanzelfsprekend. In Ez. 8-11 verlaat Hij zelfs de tempel. Als Hij weer terugkomt in Israël is dat alleen genade en vraagt het de radicale heiliging van het volk. Verder noemt dr. De Vries allerlei kenmerken die bij de Kabod als manifestatie van God horen, zoals licht, donder en vuur.
Het boek is zeer uitvoerig, bijna encyclopedisch zelfs. Alle teksten waarin kabod voorkomt krijgen een uitvoerige bespreking en toelichting vanuit de context. Daarbij wordt op uiteenlopende wetenschappelijke vragen ingegaan. Het heeft iets moois. Dr. De Vries weet veel en vertelt ook veel.
Tegelijkertijd ligt daarin een zwakte in het boek. Wie zich te veel in details verliest en alles uitvoerig wil bespreken, loopt het gevaar het punt dat hij maken wil uit het oog te verliezen en zijn hand te overspelen. De behandeling van secundaire kwesties is meermalen onnodig en soms onbevredigend.
Een vraag die bij mij opkwam, is of dr. De Vries niet struikelt over de onderzoeksweg die hij kiest: een zeer uitvoerige semantische analyse. Dat heeft z’n goede kant, maar belangrijker is een Bijbels-theologische verwerking. Hierin gaat dr. De Vries wat kort door de bocht. Zo betitelt hij Gods Heerlijkheid als een ”hypostase” (blz. 46). Dat gebeurt bijna in een voetnoot. De vraag is echter wat je daarmee zegt. Hypostase herinnert aan de leer van de Drie-eenheid. Betekent dit dan systematisch doorgedacht dat we in de Heerlijkheid te maken hebben met een voorafschaduwing van God de Zoon, zoals de kerkvader Irenaeus stelde? Het lijkt me niet dat dr. De Vries dit wil zeggen, maar wat betekent het begrip hypostase dan wel? En welke boodschap heeft dat voor ons?
Mijns inziens wringt de schoen in het feit dat dr. De Vries niet uitvoerig ingaat op het begrip theofanie (Godsverschijning). Hij noemt het wel, maar werkt het niet uit. Bepaalt echter juist dit fenomeen niet de betekenis en zeggingskracht van de Heerlijkheid? En zou bij het nader beschouwen hiervan niet duidelijk kunnen worden waarom er relaties zijn tussen het visioen van Ezechiël en contemporaine voorstellingen?
Deze vragen betekenen echter geen vermindering van mijn waardering voor het boek. Dr. De Vries heeft met deze publicatie een ongekende prestatie geleverd. Wellicht is het echter bij een eventuele volgende uitgave te overwegen om allerlei belangrijke Hebreeuwse woorden altijd tussen haakjes van een vertaling te voorzien. De niet-theologisch gevormde lezer zal zich nu namelijk gauw verslikken in het Hebreeuws en de grammaticale termen.
De heerlijkheid van JHWH in het Oude Testament en in het bijzonder in het boek Ezechiël; dr. P. de Vries; uitg. Jongbloed, Heerenveen, 2010; ISBN 978 90 582 9973 4; 584 blz.; € 34,95.