Interview Winsemius: Stralend sterretje in de ogen
Hij houdt het zijn kleinkinderen geregeld voor: omring je met mensen bij wie in de ogen een sterretje straalt. Volgens oud-minister Pieter Winsemius (68), lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, zorgen opgewekte mensen voor inspiratie en creativiteit, eigenschappen die wat hem betreft onmisbaar zijn voor politiek en samenleving. „Een beetje kwaaiigheid is niet erg, daar word je scherper van.”
Als tiener zong Winsemius het lied uit volle borst mee: „God roept ons, broeders, tot de daad; Zijn werk wacht, treedt dan aan.” Hij leerde het uit het hoofd op het 1e Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag, de school waarvan hij op de kop af vijftig jaar geleden afscheid nam. „Ik ben het nooit meer vergeten. Met dank aan mijn muzieklerares. Zij jubelde tijdens het zingen altijd boven ons uit. Bijna anderhalve octaaf hoger dan wij. Heel grappig.”
Ook vormend?
„Nou, nee, dat kan ik niet zeggen. Zomin ik dat ook kan zeggen van de maandagochtendmeditaties van de rector. We hoorden zijn gedachten over een Bijbels verhaal aan, maar de bezinning erover kwam maar moeilijk op gang. Preken tegen jongeren – dat valt ook niet mee. Mijn persoonlijke vorming heb ik eerder gekregen door contacten met mensen van wie ik dacht: zo zou ik ook wel willen zijn.”
Aan wie denkt u bij voorbeeld?
„Na mijn middelbare school ben ik een jaar in Amerika geweest. Mijn Amerikaanse pleegvader Joe was voor mij heel belangrijk. Hij leerde me dat je in je leven, om sommige doelen te bereiken, tot het uiterste moet willen gaan.
Toen ik op mijn veertigste in het eerste kabinet van Lubbers kwam, werd ik min of meer geadopteerd door CDA-minister Jan de Koning. Hij had zo veel kennis en wijsheid, ik wilde graag van hem afkijken. Hij had er overigens geen enkel probleem mee.”
Afkijken?
„Nu ja, ik lette scherp op zijn doen en laten, vroeg hem om advies en probeerde van hem te leren. Wat? Hoe je rust bewaart in moeilijke omstandigheden. Hoe je ervoor zorgt dat je ankers goed in de grond zitten. Je moet weten waarvoor je staat.
Tegelijk houd ik van… van… nederigheid… Nee, dat is niet het woord dat ik zoek.”
Niet? Nederigheid klinkt juist goed.
„Niet iedereen vindt dat. Ik zoek graag woorden die verbinden. Als milieuminister bedacht ik ooit de slogan: Gedraag je als een gast in eigen huis. Bewust koos ik niet voor het begrip rentmeesterschap. De PvdA kon zich in het motto vinden. Het CDA ook. Prima, die gast is onze rentmeester, zei de woordvoerder.
Ik kies het liefst woorden waarbij mensen zich iets kunnen voorstellen en waaraan ze ook een eigen inkleuring kunnen geven. Nederigheid is een woord dat orthodox-christelijke kringen zich hebben toegeëigend. Daarom gebruik ik liever de term nuchterheid. Dat klinkt platvloerser. Dat past beter bij mij. Ik ben ontzettend platvloers.”
Meent u dat?
„Ik bedoel er niets naargeestigs mee, maar wel: houd je voeten laag bij de grond. Dat is de kunst van leiderschap. Al moet je in figuurlijke zin ook lang zijn, zodat je ver vooruit kunt zien.”
Wat betekent nuchterheid concreet?
„Dat je weet voor wie je iets doet of laat. Als je in de top van het bedrijfsleven of de overheid zit, dan kijk je voor je er erg in hebt je doelgroep over het hoofd doordat je een taal spreekt die alleen door jouzelf en een klein kringetje om je heen wordt begrepen.
Nuchterheid houdt in dat je je beleid afstemt op wensen van mensen. Onlangs was ik in een grote stad om kennis te nemen van een plan voor een groot wijkcentrum met van alles erop en eraan. Toen zei iemand: Mensen willen dit niet. Zij willen een buurthuis dat je met een rollator of kinderwagen kunt belopen.”
„Het sterretje in je ogen verlicht de wereld”, schrijft u uw kleinkinderen Lieve en Max in een persoonlijke noot in uw nieuwste boek. Hoe houdt ú het stralend?
„Vooral door met mensen samen te werken die sterretjes in hun ogen hebben. Als je ouder wordt en je krijgt een leiderschapsfunctie, dan heb je weinig rolmodellen meer tegen wie je opkijkt. Dan krijg je een netwerk van gelijken, mensen met wie je op eenzelfde niveau spreekt en met wie je tot nieuwe gedachten komt.
Zelf werk ik bij de WRR met jonge mensen. Ik geniet van hun enthousiasme. Ik zeg wel eens: Jullie hebben de energie en de levenslust, ik heb de afgelopen jaren enige wijsheid opgedaan. Laten we eerlijk delen: jullie doen het handwerk, ik probeer verstandige taal te spreken.”
Straalt het sterretje altijd? Of bent u ook wel eens, als ieder ander, chagrijnig?
„Natuurlijk, allicht. Gelukkig nooit lang. Maar als ik het ben, kan ik behoorlijk vervelend zijn.”
Wat gebeurt er dan?
„Dan ben ik vooral kwaad op mijzelf. Enkele dagen gelden overkwam mij dat nog. Ik werd geconfronteerd met een probleem waarvoor ik geen oplossing kon bedenken. Een beetje kwaaiigheid op jezelf kan in zo’n geval geen kwaad. Daar word je scherper van. Kom op, zeg ik dan, ertegenaan.”
Stelt u hoge eisen aan uzelf?
„Dat mag je wel zeggen. Beter nog: ik stel mijzelf hoge dóélen. Nee, ik ben geen perfectionist, zeker niet als je perfectionist definieert als iemand die een laag doel op een sublieme manier wil bereiken. Eerder ben ik het tegenovergestelde.”
U was tweemaal namens de VVD minister van VROM, de eerste keer van 1982 tot 1986, de tweede keer van 2006 tot 2007. Een aanbod in de jaren negentig om minister van Landbouw te worden, sloeg u af. Waarom?
„Over zo’n aanbod denk je vooraf niet na. De kans dat het jou overkomt, is uiterst klein. Maar als het komt, dan weet je het meteen. In 1994 zei ik: Nee.”
Kwestie van intuïtie?
„Ja, ik denk van wel. Voor het nemen van kleine besluiten heb ik soms veel tijd nodig. Maar bij grote beslissingen aarzel ik geen moment. Later kijk ik ook niet achterom of ik er goed aan heb gedaan. Als ik eenmaal iets hebt besloten, kan ik er toch niets meer aan veranderen. Dan zeg ik: Klaar. Af.”
Typische Winsemiusnuchterheid?
„Weet ik niet. Ooit zei een honkbalspeler dat het geen enkele zin heeft zenuwachtig te zijn bij een publiek optreden. „Als je er iets aan kunt doen, dan kun je er iets aan doen. Als je er niets aan kunt doen, kun je er niets aan doen.” Ik zeg dat soms kort voordat ik een podium opga. Het gekke is dat zulke slogans mij op de een of andere manier helpen.”
Was u als minister een leider die, zoals u schrijft in een van uw boeken, werd gekenmerkt door de drie v’s van visie, vertrouwen en vuur?
„Dat heb ik wel geprobeerd, maar de vraag of ik erin ben geslaagd, moet u mij niet stellen. Niet omdat ik er geen antwoord op wil geven, maar omdat ik eenvoudig weg vind dat ik er niet toe in staat ben. Bij McKinsey, het adviesbureau waarvoor ik jarenlang heb gewerkt, heerste het principe: leiders die voortdurend met zichzelf bezig zijn, houden het niet lang vol.
Wie sturing geeft aan een bedrijf of een samenleving, heeft niet zichzelf als doel, maar streeft een gemeenschappelijk oogmerk na. Zonder visie lukt dat niet. Maar zonder vertrouwen gaat het evenmin. Wie zijn medewerkers niet vertrouwt, wordt zelf ook niet vertrouwd. Dat laatste is funest, zeker in situaties waarin zich spanningen voordoen. Dan haken mensen af. Vertrouwen is onmisbaar. Om het te voeden is energie nodig: vuur, vonken, inspiratie.”
U bent voor de WRR bezig met een onderzoek naar betrokkenheid van burgers op elkaar en op de overheid. Is er gebrek aan verbondenheid in de samenleving?
„Er zijn zeker breuklijnen zichtbaar. Een van de belangrijkste is wel de tweedeling tussen de elite en de middenklasse. Vooral in die laatste groep heerst onrust. Een deel kan de stap naar de bovenlaag niet maken en wordt gepasseerd door allochtonen. Dat voelt niet goed. Zij vindt bovendien dat alle aandacht van de overheid uitgaat naar de Vogelaarwijken. Zeker, daar zijn grote problemen. Maar niet alleen dáár.”
In de zogenaamde middenklasse leeft veel verzet tegen het Haagse establishment. Hoe zorgwekkend is dat?
„Ik vind dat een probleem dat je ernstig moet nemen, zeker omdat we weten dat het om mensen gaat die traditioneel gezien redelijk gezagsgetrouw zijn en met hard werken een bestaan hebben opgebouwd. Zij zeggen: Den Haag ziet ons niet meer.
Frappant genoeg heeft de PVV veel aanhang in plaatsen als Volendam, waar normale mensen wonen die slechts af en toe een moslim tegenkomen. Er zijn koren, verenigingen, muziekgroepen. Hoe komt het dat Volendammers zich naar binnen keren en intern sociaal zijn, maar mentaal de bruggen naar de buitenwereld hebben opgetrokken? Dat is een interessante vraag.”
Wat is het antwoord?
„In hun ervaring neemt de buitenwereld hen niet serieus. En dus nemen zij de buitenwereld niet serieus. Ik weet niet of u wel eens hebt meegedaan aan een inspraakprocedure? Over het algemeen word je daar niet vrolijk van. Mensen knappen af op de bureaucratie en de regelgeving in dit land.”
Hoe kan de middenklasse aanhaken?
„Spannende vraag. De lokale politiek biedt hier kansen. Opmerkelijk genoeg zijn het niet de gevestigde partijen die de gemeenteraadsverkiezingen in maart wonnen, maar partijen als Winterswijks Belang en Gemeentebelangen Veendam. Dit soort groeperingen is vaak ontstaan door mensen die te hoop lopen tegen een megalomaan stadhuis, een omstreden rondweg of de kap van een bos. De les die ik eruit trek, is dat burgers meer ruimte moeten krijgen. Laten traditionele partijen zich richten op de hoofdlijnen maar de invulling overlaten aan de mensen uit de buurt. Een van de meest succesvolle wethouders van het land, Bart de Vries uit Beilen, vertelde mij ooit: „Je helpt de mensen door hen niet te helpen. Laat hen het werk zelf doen.””
Nog even over de Haagse politiek: wordt Rutte de nieuwe premier?
„Geen idee.”
Niet?
„Misschien komt het tot de vorming van een vrij neutraal, breed kabinet van VVD, PvdA, CDA, D66 en misschien ook wel GroenLinks. Als het aan mij ligt wordt het regeerakkoord van zo’n kabinet niet langer dan een paar A4’tjes, terwijl de politieke kopstukken in de Tweede Kamer plaatsnemen.”
Leidt dat niet tot permanente patstellingen?
„Hoeft niet. Ministers moeten hun gelijk halen in het parlement, de Tweede Kamer gaat over de belangrijkste beslissingen. Ik heb daar alle vertrouwen in: verstandige mensen genoeg. En verstandige mensen zorgen voor verstandige besluiten.”
Levensloop Pieter Winsemius
Pieter Winsemius (Voorburg, 1942) is opgeleid als natuurkundige, werkte bij organisatieadviesbureau McKinsey en was tweemaal minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de eerste keer in het kabinet-Lubbers I, de tweede keer in het kabinet-Balkenende III. Lange tijd was prof. dr. Winsemius, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, voorzitter van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Sinds 2007 is hij lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Winsemius schreef diverse boeken, onder meer over leiderschap. Hij is getrouwd, heeft drie kinderen en drie kleinkinderen.