Blote kindervoetjes en een woedende bouvier
Als collectant aan de deur ontmoet je kinderen op blote voetjes, mensen die hun soepkom met muntjes omkeren en uitpluizen, of een woedende bouvier. „Een korrel humor heb je echt nodig.”
De meeste mensen begrijpen dat het onfatsoenlijk is een collectant die voor een goed doel loopt, af te schepen. Dat blijkt ook uit het onderzoek ”Geven in Nederland 2003”, vorige week gepresenteerd: 91 procent van de Nederlanders zegt te geven aan de deur. Trek je van dit percentage een deel af dat sociaal wenselijke antwoorden geeft, dan hebben collectanten niet te klagen. Maar een avondje collecteren levert ook een flink aantal mensen op die „al per giro overmaken”, „juist” de portemonnee kwijt zijn, geen kleingeld hebben of botweg nee zeggen.
Als ZOA-collectant in Utrecht ontmoette ik eens een mevrouw, wonend in een aantrekkelijke villa in het Wilhelminapark, die m’n dochtertje in de buikzak „een fantastische verkooptruc” vond, maar vervolgens minzaam bedankte. Later heb ik die uitspraak -„Nee, dank u”- vaker gehoord, maar nooit helemaal begrepen. Want als collectant bied je helemaal niets aan, je vraagt ook niet of mensen iets willen kopen wat ze misschien helemaal niet willen hebben - het enige wat je doet is een minimale bijdrage verlangen namens de vele miljoenen die ernstig ziek zijn, honger hebben of door oorlogsgeweld van huis en haard zijn verdreven.
Een van de leukste reacties voor de Zeeuwse collectant Cor IJsselstijn is het gezin waar de euro standaard boven de deurpost ligt. Die vanzelfsprekendheid is een flinke steun in de rug, ervaart hij. „Meneer, we geven altijd, krijg je dan te horen. Zo’n vaste munt is een goede instelling. Stel dat bij zo’n gezin per jaar 40 collectanten langskomen, dan zijn ze dus 40 euro kwijt.”
Twee keer is Cor dit jaar met de collectebus langs de deur geweest, één keer voor de ZOA-vluchtelingenzorg en één keer voor Dorcas Hulp Nederland. IJsselstijn doet het werk nu een jaar of twaalf. Voor Dorcas Hulp Nederland is hij het aanspreekpunt op Walcheren.
IJsselstijn is een keer bijna z’n hand kwijtgeraakt, toen een mevrouw in Westkapelle in plaats van de voordeur te openen de bouvier ongelijnd de garage uitliet. „Blijf stilstaan, blijf stilstaan!”, schreeuwde ze, wat Cor maar al te graag deed. „De vrouw beefde nog erger dan ik”, weet hij zich te herinneren, dankbaar dat hij nog twee handen heeft.
Het heeft niet met dergelijke gevaren te maken dat er moeilijk collectanten zijn te vinden, zegt Cor. „Ik denk dat het komt door de toenemende individualisering. Sommige mensen vinden het echt bedelwerk, of vinden het niet prettig anderen onder het eten lastig te moeten vallen. Zelf heb ik in Middelburg, Westkapelle, Oostkapelle en Domburg gelopen. Je merkt dat de mensen in de dorpen toeschietelijker zijn.”
De Zeeuwse collectant krijgt wel eens vreemde antwoorden te horen op zijn vraag om een gift. „Mozambique? Dat is zo ver weg. Ik heb toen gevraagd wat die meneer daarmee bedoelde. Over het algemeen ga ik trouwens geen discussies aan. Uitgebreide betogen leer je wel af in dit werk. Sunt van je tijd.”
Een beetje ongeduldig wordt Cor als hij bij een oud vrouwtje aanbelt die er, lopend met stok, eerst zo’n vijf minuten over doet voor ze bij de deur is en vervolgens even lang op weg is naar de knip, en weer terug. Of bij een oude man die zijn soepkom met muntjes omkeert en een halve euro bijeen puzzelt. „Het duurde maar en het duurde maar. Daar sta je dan te wachten. Soms is het best lastig beleefd te blijven.”
Dat een hoog percentage van de benaderde mensen bij een collecte daadwerkelijk geeft, herkent Cor. Hij denkt dat in dorpen als Oost- en Westkapelle zo’n 95 procent van de mensen wel een bijdrage levert. „De laatste keer heb ik voor ZOA-Vluchtelingenzorg bij 90 adressen 104 euro opgehaald, een heel goede score. Je ziet de opbrengst van collectes toenemen. Terwijl mensen vroeger een gulden in de bus deden, pakken ze nu eerder een euro.”
Mevrouw S. C. de Haan-de Jongh begon zestien jaar geleden met een ploeg collectanten in Ede. Honderd mensen wist ze bijeen te verzamelen om voor Woord en Daad langs de deuren te gaan. Inmiddels telt de ploeg in Ede 190, in Bennekom 70 en in Lunteren/Ederveen 55 mensen.
De 65-jarige Edese is regiohoofd voor Ede. Tijdens de collecteweken heeft ze daar de handen vol aan: legitimatiekaartjes aanvragen, bussen rondbrengen, een telavond organiseren. „’t Is een hele klus, hoor”, verzekert ze. Aan haar bevlogen toon is te horen dat ze het werk met toewijding doet. „Een korrel humor heb je echt nodig. Als je geen hart voor mensen hebt, moet je er nooit eraan beginnen. Dan ga je je ergeren.”
Collectanten krijgen te maken met prettige en minder prettige reacties, weet ze. „Soms zie je de mensen gewoon in de kamer zitten, te laks om even op te staan. Mijn zoon zei eens dat hij de neiging kreeg de bel met een pleister vast te plakken. Een ander zegt: Kom even binnen, wil je een kop koffie?
Er was ook eens iemand die niet wist wat Woord en Daad was. Toen ik het uitgelegd had, zei hij: geef me maar op als collectant. En mijn man ging eens met m’n kleindochtertje van vijf langs de deur. Zij mocht het verhaal doen. Dat vinden mensen erg leuk. Ze kwam met een zak vol snoepjes en koekjes terug.”
Het wordt moeilijker collectanten te vinden, beaamt ook mevrouw De Haan-de Jong. „Maar nog steeds loont het dubbel en dwars de moeite om met de bus langs de deur te gaan. In zestien jaar hebben we in Ede ruim 170.000 euro opgehaald, heb ik berekend. We begonnen met het Lepraproject in India, later liepen we voor de watervloedgolf in Bangladesh - toen verdubbelde de opbrengst bijna. Daarna de aardbeving in India, straatkinderen in India en dit jaar het vakonderwijs voor kinderen in Ethiopië.”