Duits verleden is nooit verleden tijd
De Duitsers zijn losser geworden, zegt de vertrekkende Duitse ambassadeur, dr. Thomas Läufer. Ze zijn niet meer zo formeel. En pünktlich, nee, dat is ook voorbij. Maar de Bondsrepubliek staat nog wel altijd pal voor de veiligheid van Israël.
De Duitse boodschapper houdt van driedelig. Maar in zijn eigen werkkamer trekt hij zijn colbertje uit. In hemdsmouwen zit hij tot het laatste moment aan zijn bureau. Voor zijn pensioen begin juli ingaat, moet er nog veel geregeld worden.
Hij neemt een makkelijke stoel en vertelt over zijn jeugd vlak na de Tweede Wereldoorlog. „Toen we in 1950 naar Berlijn verhuisden, lag die stad nog grotendeels in puin.”
Läufers vader was arts, zijn moeder musicus. Op school in Oost-Berlijn leerde Thomas voor het eerst over de oorlog. Zijn ouders spraken daar niet over. „Ze waren, positief gestemd, bezig met de wederopbouw van Duitsland. Ook zij hadden hun aandeel in de oorlog moeten nemen.”
Welk aandeel?
„Mijn moeder studeerde muziek in Wenen en moest optreden voor het ”thuisfront”, zoals dat genoemd werd. Duitsland was toen een totalitaire staat, die niemand vrij liet.
Mijn vader moest in ruil voor zijn medicijnenstudie in vakanties naar het oostfront. Daar moest hij vizieren afstellen, wat blijkbaar als intellectuele bezigheid gold.”
Men zegt wel dat de oorlog pas in 1960 in Duitsland een open gespreksthema werd.
Nadenkend: „Dat klopt wel, denk ik. De oorlog was voorbij, men richtte zich op de wederopbouw.”
De ouders van Läufer konden zich niet verzoenen met het Sovjetsocialisme dat na de oorlog in Oost-Duitsland was ingevoerd. „Ze zagen het niet zitten dat wij op school lid moesten worden van de Junge Pioniere. Mijn vader sloot met de Indonesische autoriteiten een contract om daar drie jaar als arts te werken. Toen dat rond was, werkte hij het vluchtplan uit.
Nou ja, vlucht. Het was pas 1955, dus nog voor de Muur in 1961. We zijn op een avond met een koffertje in de hand op de metro gestapt en naar West-Berlijn gereden.”
Snel daarna vertrok het gezin naar Nederland. „Op de ambassade in Scheveningen kregen wij onze West-Duitse pas. Met de Willem Ruys vertrokken we uit Rotterdam. Ik kan me de kade en de gebouwen nog herinneren. Het was een prachtige reis van vier weken, langs de Golf van Biskaje, over de Middellandse Zee, door het Suezkanaal naar Jakarta.”
Zijn vader kreeg het er beter dan hij in de DDR zou hebben gehad. „Hij had enkele rijke Chinezen als privépatiënt. Hij kon daardoor een behoorlijk inkomen verwerven. In het land was de sfeer tegenover Nederlanders heel kritisch.”
Na drie jaar werd Läufers vader aangetrokken door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). „Daarvoor werkte hij in allerlei steden. Zodoende ben ik ook in Addis Abeba in Ethiopië op school geweest.”
In Ethiopië werd bij Thomas „de wens geboren” later ook zoiets te gaan doen. „Ik kon me niet meer voorstellen alleen met Duitsers van doen te hebben. Ik dacht aan ontwikkelingswerk.”
Uiteindelijk hebt u op vier buitenlandse posten gewerkt: Turkije, Polen, Genève en Den Haag. Maar u hebt veel meer jaren doorgebracht op het ministerie in Duitsland. Is uw wens vervuld?
Läufer zegt in het Nederlands: „Dat had ik ook anders verwacht.” En dan weer in het Duits: „Ik kende Azië en Afrika. Daar had ik best willen werken. Maar het liep anders.
Mijn hoogleraar zei: „Je doet het goed in Europees recht. Ga maar met een beurs naar Brugge.” Op het ministerie zei men: „O, die Läufer is goed in Europees recht en daar hebben we er juist weinig van.” Zo werd ik op het ministerie geplaatst. Ik heb daar veel geleerd. Vooral van de oude garde, die nog stijf en hiërarchisch dacht.
Mijn eerste buitenlandse post was bij de Verenigde Naties in Genève. Daar heb ik geleerd hoe een internationale organisatie werkt.
Toen ik terugkwam, was er op de ambassade in Dakar een tweede man nodig. Maar jammer genoeg had men mij nodig in Bonn.
En zo ging het vaker. Al die betrekkingen kostten een paar jaar. Ik heb tien jaar bij de Bondsdag gewerkt, omdat men zei: „Een goede ambtenaar moet ook bij het parlement hebben gezeten.” Ik heb nooit kunnen kiezen. Tegelijk waren al die aanbiedingen een sleutel voor mijn loopbaan. Je moet die uitdagingen wel grijpen.”
Teleurgesteld?
„Nee. Het was soms moeilijk. Maar ik heb ook mooie dingen gedaan. Op de ambassade in Warschau heb ik werkelijk genoten.
Daarna wilde ik naar Noord-Afrika. Maar toen had men op het ministerie in Berlijn iemand nodig die verstand had van internationaal recht. In 2006 kwam ik hier, omdat men vanwege de vele internationale hoven in Den Haag dacht dat ik hier op mijn plaats zou zijn.”
Kende u toen al Nederlands?
„Nee, dat heeft nog lang geduurd. Ik kreeg twee jaar lang wekelijks een paar uur les van een heel goede lerares. Daar had ik geluk mee. Nu kan ik het goed lezen en verstaan en redelijk spreken.”
Hoe is de relatie tussen Nederland en Duitsland?
„Die is van beide kanten heel goed. Ik geloof dat er in Nederland de laatste twintig jaar meer openheid is gekomen. Eeuwenlang waren we goede buren. Tussen Nederland en Duitsland heeft nooit zo’n erfvijandschap bestaan zoals wij met Frankrijk hadden. Maar in de jaren vijftig en zestig heerste grote teleurstelling over de barbarij die wij Nederland hadden aangedaan. Nu is dat voorbij, geloof ik.”
Hebt u ooit aversie ontmoet?
„Nee, maar mijn vrouw wel. Althans, zij had soms de indruk dat men haar in een restaurant met opzet lang liet wachten en dat er rondom haar lelijke opmerkingen werden gemaakt. Dat heb ik nooit beleefd.”
Kent u die van ”de fiets van mijn opa”?
„Dat is zo een van de clichés. Een Duitse journalist heeft mij eens laten zien wat hij aan haatmails kreeg. Daarin staan woorden als ”rotmof”. Die heb ik nooit gehoord. Eerder dit jaar heb ik in een discussie over de Duitse aanwezigheid bij herdenkingen wel kritische reacties gekregen, maar nimmer respectloze.”
Begrijpt u dat uw aanwezigheid bij oorlogsherdenkingen zo gevoelig is?
„Het verraste mij wel dat dit nog een taboe was. De herdenking op de Dam op 4 mei is een intern Nederlands gebeuren. De gedachte dat de Duitse ambassadeur daar officieel bij zou zijn, lokte veel reacties uit.
Dan denk ik aan Polen. Hitler had in 1939 het Poolse volk het liefst laten verdwijnen. Maar vandaag heeft onze ambassadeur daar een actieve rol bij herdenkingen.
Bij andere herdenkingen word ik overigens wel gevraagd. De burgemeesters van Arnhem en Nijmegen nodigden mij uit voor de 65e herdenking van Operatie Market Garden. In Eindhoven kwam mijn voorganger al, op uitnodiging van nota bene de veteranen. Die wilden er zelfs Duitse soldaten bij hebben.”
U hebt eens gezegd dat het bijwonen van herdenkingen een „stiekeme wens” was.
„Dat klopt. Toen ik hier kwam, heb ik direct gezegd dat ik daar werk van wilde maken. Ik wilde laten zien dat Duitsland verantwoording wil afleggen en aan een gezamenlijke toekomst wil bouwen. Onze taak als ambassadeur is de actieve verzoening zichtbaar te maken.”
Onlangs stelde CIDI-directeur Naftaniel op een bijeenkomst waar u ook was dat de pijn in de Joodse gemeenschap nog te diep zit om Duitse aanwezigheid te kunnen verdragen. Begrijpt u dat?
„Dat lijkt me een eerbaar standpunt. Het deed mij goed dat ik op zo’n bijeenkomst van het Centraal Joods Overleg werd uitgenodigd. En dat ook de meest kritische mensen op respectvolle wijze in dialoog gingen. Er is geen onvertogen woord gevallen.”
Klopt het dat Nederlanders meer op Amerika zijn gericht dan op Duitsland?
„Nee. Duitsland is voor Nederland een vanzelfsprekende buurman. Er bestaat niet eens meer een grens tussen ons. Dat kun je van Amerika niet zeggen.”
Maar we spreken elk jaar minder Duits.
„Dat heeft zich al verbeterd. In het onderwijs is meer belangstelling voor het vak Duits. Deze mensen willen de taal gebruiken als instrument bij het zakendoen. Logisch, de handel is levendig. Het grootste deel van mijn tijd als ambassadeur was ik bezig met economische zaken. Kortom, wij kunnen ons in Duitsland niet beklagen over Nederland.”
Bestaan er cultuurverschillen?
„Zeker wel. Hoewel we nabije verwanten zijn, zien we de dingen soms anders. Nederlanders hebben een directe blik en zijn niet zo theoretisch als wij. Duitsers zijn romantische mensen, met meer gevoelsuiting.”
Men zegt dat Duitsers pünktlich zijn.
Läufer schudt zijn hoofd. „Niet meer. Vroeger misschien, onder druk van de hiërarchie. Maar ook die is weg. Op dat punt heb ik een werkelijke revolutie zien plaatshebben. Er is veel meer teamgeest dan vroeger. En, u gelooft het of niet, we maken tegenwoordig zelfs plezier.”
Maar u blijft toch wel netjes u tegen elkaar zeggen?
„Zelfs dat wordt allemaal losser. En we nemen het allemaal ook niet meer zo serieus. Misschien nemen we –onder invloed van de Europese integratie– omgangsvormen uit andere landen over.”
De aandacht van Duitse media voor Nederland betrof de laatste jaren vooral PVV-leider Wilders. Hoe schat u dat in?
„Bij ons geniet Wilders geen sympathie. Alles wat zich zo kritisch uit over buitenlanders, is bij ons taboe. Ik weet dat er een verschil is tussen rechts-radicaal en rechts-populistisch, maar toch zou deze discussie in Duitsland zich anders ontwikkelen.”
Bij ons was het ook taboe.
„Ja, maar toen kwam Fortuyn.”
Er kan een Duitse Fortuyn komen.
Läufer schudt zijn hoofd. „Nu niet. Er zijn in Duitsland zeker extreme elementen, zowel rechts als links. Maar de populisten zullen nooit zo veel weerklank krijgen dat ze de derde partij van het land worden.”
Duitsland rekent de veiligheid van Israël tot de „grondslag van de Bondsrepubliek.” Hoe gaat Berlijn daarmee om nu Israël steeds meer onder kritiek komt?
„Als specialist internationaal recht heb ik me hiermee intensief beziggehouden. Pas tijdens bezoeken aan Israël heb ik geleerd dat geen ander land ter wereld zo bedreigd is. Dat is geen waan, maar werkelijkheid. Vanuit Europa, waar de grenzen grotendeels zijn verdwenen, kun je je dat nauwelijks voorstellen. Vanuit onze geschiedenis achten wij het onze plicht Israël te beschermen, zo veel we kunnen.
Iets anders is hoe de Israëliërs zelf met dreigingen omgaan. Ik vind de reacties soms heftig en een discussie waard. Maar wij stellen dit in vriendschap aan de orde. Wij Duitsers zijn de laatsten die Israël tegen de muur kunnen drukken.”
Worden Duitsers het nooit moe om altijd –zoals ook in dit gesprek– vragen over de Tweede Wereldoorlog te beantwoorden?
„Dat is in Duitsland net zo. Elke dag vind je in de media wel iets over de oorlog. Onze rol daarin is waarschijnlijk het best gedocumenteerde deel van de geschiedenis.
De Shoah is uniek. Nooit eerder zag de wereld zo’n grootschalige massamoord. De grootst denkbare barbarij. Ik denk dat dit verleden nooit verleden tijd is. Wij kunnen dat niet afsluiten.”
Levensloop
Thomas Läufer werd op 13 mei 1945 in Leipzig geboren, in de week na de capitulatie. Na zijn middelbare school volgde hij een opleiding bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en op het consulaat in het Turkse Izmir.
In 1970 begon hij in Bonn een studie rechten en politicologie. Aansluitend specialiseerde hij zich in Europees recht, in Brugge, België.
In 1978 kwam hij terug bij de Duitse overheid, waar hij diverse posten bekleedde. In 1989 promoveerde hij tot doctor in de rechten. In 2006 kwam hij naar Nederland. Eind deze maand gaat hij met pensioen.
Ambassadeur Läufer is getrouwd en heeft drie kinderen.