Bert Wiersema: La Sagrada Familia (III)
Boven in de toren van de Sagrada Familia zijn nauwe gangetjes en enge trapjes. Durf ik dat? Het klinkt misschien gek dat een kerel als ik zich daar ook maar een seconde zorgen om maakt. Heb ik hoogtevrees? Nee! Ben ik claustrofobisch? Nee! Dat wil zeggen, meestal niet. Maar sinds ik twaalf jaar geleden een hartinfarct gehad heb vliegt het me soms wel eens aan.
Om ”De Barbarossabunker” te kunnen schrijven ben ik in een mijn geweest. De mijngangen waren zo nauw dat ik er steeds gebukt moest lopen. Ook is er wat minder zuurstof daarbinnen. Ik werd toen duizelig en moest mijn best doen niet te gaan hyperventileren. In een overvol vliegtuig overkomt me dat ook wel eens. Ik krijg niet graag een aanval daarboven in een toren. Gewoon niet aan denken helpt nog het beste. Maar dat is wel lastig. Als ik nu opschrijf dat jij als lezer niet aan een roze olifant mag denken, dan zie je er onmiddellijk een voor je. De jongens hebben nergens last van. Willem wrijft in de handen en Rutger staat al weer aan zijn fototoestel te prutsen. Nelie, die normaal al hoogtevrees heeft als we mijn moeder op haar flat bezoeken, lijkt ook nergens last van te hebben. „Er zijn nog tien wachtenden voor u.” Hup, weer vier in de lift. „Er zijn nog zes wachtenden voor u.” Kaartje kopen: 2,50 per persoon. Je kunt nu nog terug. „Vier tickets, por favor”, bluf ik. Rats, vier kaartjes worden me in de handen gedrukt. De volgende lift hijst de zes mensen voor ons omhoog. Er zijn nu nog nul wachtenden voor ons. De liftdeuren gaan open. De zijwanden zijn van glas. In een razend tempo schieten we naar boven. Door de glazen wand kijk je de kerk in. Steigers, arbeiders, rondvliegende vonken van een haakse slijper. De lift stopt. Nou, het zal me benieuwen hoe nauw die gangetjes zijn en hoe duizelingwekkend de bruggetjes. Ik kan nu toch niet meer terug. Ik haal diep adem als de liftdeuren openglijden.