Zijn handen
Wat een wereld waarin wij leven! Het klimaat van onze tijd is enerverend, vol van scherp contrast. Enerzijds de weelde van welvaart en vooruitgang: elektronisch gemak, grenzeloos technologisch vernuft en ongekende voorzieningen op medisch en sociaal gebied.
De keerzijde steekt er echter schril bij af: normloosheid en godloosheid, spanning in kerk en politiek, recessie in de economie, escalatie van conflicten, oorlogsgeweld. Wat een verwarring! Als we toch niet wisten dat God deze baaierd beheerst. Jawel, maar weten we het echt?
Wie eerlijk bij zichzelf te rade gaat, kan onverhoeds de pijnlijke ontdekking doen het Godsbestuur wel te belijden, maar nauwelijks te beleven. Waar immers blijkt Gods overwicht? De apostel Johannes verzekert ons dat Christus in de wereld is gekomen om de werken van de duivel te verbreken. Maar hoe vaak lijkt het omgekeerde het geval: dat het recht des Heeren stukbreekt op de barbarij van de Boze. Waar is Gods sterke arm? Niet in theorie en volgens de theologie, maar merkbaar concreet. Ik kan me niet voorstellen dat een christenmens die behalve zijn Bijbel ook de krant leest, aan deze benauwende kwestie vreemd blijft.
Appèl
Zo’n 3000 jaar geleden leefde er een man die nog wel geen dagblad las, maar die toch geducht op de hoogte was van zijn tijd: de dichter van Psalm 10. Wat hij waarneemt is verpletterend. Geweldenaars die God hebben afgeschreven en die uitvoeren wat ze willen. Van God hebben ze geen hinder; Hij houdt zich blijkbaar afzijdig en grijpt niet in. Hun hoon gaat de dichter door merg en been. Vooral de bruutheid waarmee ze Gods bemoeienis ontkennen. Waarom, Heere -zo roept hij- staat Gij van verre? Hebben die spotters soms gelijk? Door die kwestie voelt hij zich bestookt. Heel zijn geloof verschrompelt tot een schreeuw: Waarom?
Maar als in één adem blijkt dat ook geteisterd Godsvertrouwen gelóóf is. Terwijl de twijfel hem van God wil wegslaan, stuwt die hem juist naar God toe. Het geheim van het aangevochten geloof! Het is gewoon niet van de Heere weg te slaan. Vandaar dat de psalmist niet in zijn waarom blijft steken, maar het omzet in een appèl: „Sta op, Heere, hef Uw hand op.”
Zo gaat dat in het geloof. Het ene moment schreeuwt het waarom God zich verbergt, het andere moment doet het een vrijmoedig beroep op Zijn ingrijpen. Bovendien heeft de dichter nu een weerwoord. Heel die waan van de goddelozen, alsook de aanvechting in eigen hart, bezweert hij met een klinkklare belijdenis: „Gij ziet het.”
Schuilen
In het Hebreeuws klinkt het als beitelslagen op marmer: God ziet het terdege! Wat dan precies? Moeite en verdriet. Het kwaad in de wereld, de kwelling in eigen bestaan, het leed onder zonde en dood. God is niet de afzijdige, laat staan de afwezige. Hij is zo dichtbij dat Hij Zijn hand uitstrekt. Nee, doorgaans heft Hij die hand (nog) niet op in het gebaar van Zijn macht. De voorlopige gestalte van Zijn almacht is gewoonlijk nog die van geduld en erbarmen. Totdat Hij als rechter Zijn hand opheft. Tot zolang houdt God Zijn hand op om er moeite en verdriet in te vergaren.
Het lijkt de hand van Jezus wel. Nee, die hand is het! In de volheid des tijds werd Gods hand vlees en bloed. Tastbaar. Maar ook zo kwetsbaar dat Zijn handen ten slotte werden geboeid en aan het kruis gespijkerd. Plaatsbekledend droeg Hij moeite en verdriet en nam Hij de diepste oorzaak ervan mee in Zijn offerdood. In een benauwdheid die heviger was dan die van Psalm 10: „Waarom hebt Gij Mij verlaten?”
Het zijn deze handen waarmee de Opgestane zegenend ten hemel voer. Het zijn diezelfde handen waarin een kwetsbaar mens zich bergen mag voor tijd en eeuwigheid. En wat er eveneens in rust, is de boekrol van de geschiedenis. Wat een wereld waarin wij leven. Je houdt je hart vast. Maar wat een handen, waarin het bangste hart mag schuilen!