„Wolkers? Oké. Maar dan wel een pittig gesprek”
Om voorbereid de maatschappij in te gaan, moeten leerlingen geconfronteerd worden met moderne literatuur. Maar hoe breng je ze in aanraking met allerhande seculiere boeken? Twee docenten reageren op vijf stellingen over de dilemma’s van moderne literatuur in het christelijk onderwijs.
Beiden geven literatuuronderwijs op een middelbare school. G. A. M. Dijkshoorn op het reformatorische Van Lodenstein College in Amersfoort, J. H. Overweg op de gereformeerd vrijgemaakte scholengemeenschap Greijdanus in Zwolle.
In hun lessen gebruiken ze alle twee ”Literatuur in zicht!”, een methode die speciaal voor het reformatorisch onderwijs werd geschreven. De methode is nu twee jaar op de markt. Dijkshoorn werkt er vanaf het begin aan mee, Overweg sinds een jaar. Ze delen hun ervaringen door op vijf stellingen te reageren.
Het is noodzakelijk dat leerlingen kennisnemen van moderne literatuur.
Overweg: „Dat vind ik wel. Literatuur hangt niet in het luchtledige, maar is een spiegel van de maatschappij. Door je leerlingen iets mee te geven van die wereld om hen heen, laat je hen iets proeven van de geest van de tijd. Bovendien maken ze deel uit van die cultuur; en we zijn allen in zonden ontvangen en geboren. Het is onze plicht om leerlingen te wapenen tegen de wereld waarmee ze in hun studententijd te maken krijgen.”
Dijkshoorn: „De vraag blijft wel altijd: Hoe ver moet je gaan? Moeten leerlingen alles lezen? Moeten we hen alle werken van Ronald Giphart en Maarten ’t Hart laten doorspitten?”
Overweg: „Ik vind het wel jammer dat literatuur altijd de zwartepiet krijgt toegespeeld. Mijns inziens zijn videoclips en films veel gevaarlijker. De rommel daarvan komt via alle zintuigen bij je binnen.”
Dijkshoorn: „Maar de invloed van literatuur moet je niet onderschatten. Literatuur kan je verwarmen, maar je kunt je er ook aan branden. Grofweg heb je in een klas drie soorten leerlingen. De eerste groep leest literatuur, maar doet dat met een kritische blik. De tweede soort leerlingen heeft totaal geen interesse voor literatuur. Voor de derde groep moet je oppassen. Die leerlingen uit die categorie zou je er eigenlijk van moeten weerhouden om moderne boeken te lezen, omdat het voor hen een extra stimulans is om zich te verzetten tegen het geloof waarbij ze zijn opgevoed. Maarten ’t Hart is wat dat betreft heel overtuigend: als je niet sterk in je schoenen staat, zuigt hij je mee. Daarom ontraad ik soms leerlingen om een bepaald boek te lezen.”
Overweg: „Aan de andere kant wordt een boek juist aantrekkelijker als het verboden wordt. Soms komen leerlingen vragen of ze een bepaald boek mogen lezen, en willen daarbij overduidelijk provoceren. ”Turks fruit” van Jan Wolkers bijvoorbeeld. Van mij mag dat, maar ik geef hun wel mee dat ze dan een pittig gesprek op hun mondelinge tentamen kunnen verwachten!”
Een eigen methode als ”Literatuur in zicht!” is onmisbaar.
Dijkshoorn: „Aanvankelijk was ik wat kritisch toen de methode op de markt kwam. Ik vond een christelijke methode niet zo urgent, omdat je leerlingen moet voorbereiden op de seculiere maatschappij. Dan is een christelijke methode niet handig. Nu ben ik echter wat milder geworden. Ik werkte met de methode Eldorado en moest zelf veel materiaal verzamelen om de leerlingen toch een stuk toerusting mee te geven. ”Literatuur in zicht!” heeft dat allemaal al in zich. Toch blijf je sleutelen. Eigenlijk maakt een docent zelf een methode; de handboeken zijn alleen maar hulpmiddelen. Bij de ene klas moet je namelijk veel meer jeu aan een les geven dan bij de andere, door bijvoorbeeld posters of audiovisueel materiaal te tonen.”
Overweg: „Ik denk dat ik de methode nog meer gebruik dan jij. Bij mij vormt die echt de rode draad in mijn lessen. Ik waardeer vooral de principiële onderbouwing die er geboden wordt. Daardoor heeft het boek voor mij zeker meerwaarde.”
Dijkshoorn: „De opdrachten uit het boek zijn niet altijd adequaat. Een opdracht als ”maak een woordveld over de middeleeuwen”, wat moet je daar nu mee? Voor bepaalde gedichten moeten leerlingen veel kennis hebben. Als docent moet je sterk selecteren, want niet alles is even bruikbaar.”
Overweg: „Wat mij betreft hadden bepaalde paragrafen er niet in gehoeven, bijvoorbeeld die over dominee-dichters als De Génestet en Ledeboer. Dat gedeelte sla ik altijd over. De geciteerde teksten uit de Bijbel staan in de Statenvertaling, maar dat vind ik geen onoverkomelijk probleem.”
Ik hoop dat mijn leerlingen het boek dichtslaan als er een vloek in staat.
Dijkshoorn: „Dat vind ik een lastige. Als je regelmatig boeken met daarin vloeken leest, treedt er een zekere gewenning op. Maar waar ligt de grens? In een boek van Francine Rivers staat: „Hij vloekte.” Mijn moeder vroeg toen aan mij: „Wat zou hij gezegd hebben?” „Hou op”, zei ik toen, „daar moet je niet over nadenken.” Maar ook in zo’n boek, dat het predikaat christelijk meekrijgt, wordt de suggestie van vloeken gegeven. Moet je zo’n boek dan ook afwijzen?”
Overweg: „In 2006 kregen wij van stichting Nederland Leest het boek ”Dubbelspel” van Frank Martinus Arion opgestuurd om uit te delen aan de leerlingen. Dat hebben we toen niet gedaan, vanwege de platvloersheid en de vloeken. Maar een jaar later ontvingen we ”De gelukkige klas” van Theo Thijssen. Daarin wordt niet gevloekt en ook erotiek komt niet aan de orde, maar het is wel God-loos: God komt er niet in voor. Moet je zo’n boek dan wel uitdelen?
Dijkshoorn: „Dat is inderdaad een dilemma. Daarnaast kan ook in christelijke boeken Gods Naam ijdel gebruikt worden. In Amerikaanse romans wordt God in gebeden zonder enige schroom met Vader aangesproken. Je kunt je afvragen of het Godsbeeld in die boeken niet net zo on-Bijbels is als moderne literatuur. Wat is beter voor een leerling? Een boek met vloeken of een ‘christelijk’ boek waarin een God gepredikt wordt Die wij niet herkennen?”
Overweg: „Je moet het fenomeen vloeken zeker aan de orde stellen in je lessen. Vloeken is een vorm van taalarmoede, dat moet je je leerlingen duidelijk maken. Ik bespreek in dat verband altijd het gedicht van Koos Geerds, over een boer die moet toezien hoe zijn koe een dood kalf baart, waarna de koe zelf ook het leven laat. De laatste regel van dat gedicht luidt: „En alles vloekte, maar hij vloekte niet.””
De kwaliteit van christelijke boeken blijft achter bij die van seculiere literatuur.
Dijkshoorn: „Helaas wel.”
Overweg: „Dat zie je duidelijk bij de Boekenweekgeschenken. De kwaliteit van de christelijke variant blijft achter. Die is soms echt flut vergeleken met het seculiere geschenk. Ik denk dat de kwaliteit van de christelijke boeken achterblijft doordat de gereformeerde gezindte relatief klein is. Er zijn gewoon te weinig schrijvers.”
Dijkshoorn: „Maar de kwantiteit zegt niets over de kwaliteit.”
Overweg: „Sowieso heb ik moeite met het begrip ”christelijke” literatuur. Die bestaat volgens mij niet, het begrip is veel te diffuus. Neem bijvoorbeeld ”De tornado” van Bé Nijenhuis. Dat wordt christelijk genoemd, maar is dat wel zo? Nijenhuis laat in dat boek namelijk duidelijk doorschemeren dat hij in de ban is van existentialisme. Dat bewijst dat je geen sluitende definitie kunt geven van wat christelijke literatuur is.”
Ik hoop dat mijn leerlingen zich, los van de verplichte literatuurlijst, verder in literatuur zullen verdiepen.
Overweg: „Ik vind het fijn als leerlingen lezen. Ik hoop wel dat ze de meetlat die ze in de literatuurlessen hebben meegekregen daadwerkelijk gebruiken.”
Dijkshoorn: „Als je in de les fragmenten van boeken bespreekt, kan het voor leerlingen inderdaad een springplank zijn om die boeken in z’n geheel te gaan lezen, en om ook werken van andere auteurs te gaan lezen. De methode propageert wat dat betreft wel terughoudendheid. Als leerlingen zelf zulke boeken gaan lezen, vind ik het noodzakelijk dat ze voldoende tegengif hebben. Ook moeten ze hun ouders laten weten wat ze lezen. Die teksten doen namelijk wat met je. Daarom is het belangrijk dat ze de Bijbel ernaast lezen. Dat is het beste tegengif.”
Overweg: „Er wordt wel eens gezegd: Moderne literatuur lees je in je studeerkamer, omdat je kennis moet nemen van de wereld die erachter zit. Niet in je vrije tijd ter ontspanning, maar als studiemateriaal.”
Dijkshoorn: „Dat vind ik een mooie. Wat ik me echter soms afvraag is of leerlingen inderdaad datgene uit die boeken halen waar wij bang voor zijn. Ik merk dat leerlingen vaak nog te jong zijn om de diepere lagen in een literair werk te doorgronden.”
Overweg: „Ze missen inderdaad een stuk levenservaring. Pubers zijn eigenlijk nog helemaal niet toe aan dergelijke kost. Leerlingen kunnen zich meestal wel goed verplaatsen in de hoofdpersoon van ”De aanslag” van Harry Mulisch, maar vaak staan de personages in de boeken van de leeslijst qua belevingswereld op een heel ander niveau dan de leerlingen zelf.”
Dijkshoorn: „Het nieuwe genre ”young adults” zit precies tussen kinderboeken en boeken voor volwassenenen in. Ik denk dat jongeren zich in dat genre meer zouden herkennen. Eigenlijk komt het literatuuronderwijs iets te vroeg.”
Dit is het laatste deel in een drieluik over moderne literatuur in het reformatorisch onderwijs.