Augustinus wilde heiligen eren, niet vereren
Wat heeft Augustinus met heiligen te maken? Ze namen een belangrijke plaats in zijn werk in, met name de martelaren van de kerk. De kerkvader preekte erover, maar verering was niet aan de orde. „De God van de martelaren: Hem moet u aanbidden!”
Een recent uitgegeven bundel biedt 36 nog niet eerder vertaalde preken over heiligen. Van drie preken werden de Latijnse teksten zelfs pas in de afgelopen twee decennia teruggevonden in Mainz en Erfurt.
In de Vroege Kerk namen de heiligen een bijzondere plaats in, met name de martelaren die hun getuigenis met de dood moesten bekopen. In de derde eeuw kwam de martelarenverering tot bloei. Hun sterfdag (als geboortedag tot een ander leven) werd jaarlijks gevierd. In de vierde eeuw kwam steeds meer de gewoonte in gebruik om de relieken van de martelaren van het platteland naar stadskerken over te brengen om ze daar veilig te stellen voor plunderingen door fanatieke gelovigen.
Augustinus leefde in een tijd waarin tal van martelaren bekend waren. „Afrika ligt vol met lichamen van heilige martelaren”, schrijft hij ergens. De martelaren werden herdacht tijdens zogeheten dodenmalen, die soms ontaardden in drinkfestijnen, zo stelt de kerkvader met leedwezen vast. Martelaarsbasilieken waren in de beleving van de christenen brandpunten van geestelijke krachten, plaatsen waar bijzondere wonderen en genezingen plaatsvonden. Augustinus legde zelfs een archief aan van wonderen die rond de basiliek van zijn woonplaats Hippo gebeurden. „Augustinus toont zich als mirakelverteller niet bijgelovig, hooguit als gelovig zoals zijn tijdgenoten”, aldus de inleiders.
Toch is bij Augustinus geen sprake van verering van martelaren. Integendeel, hij stelt dat we geen mensen en zeker geen gestorven mensen mogen aanbidden, zoals de heidenen doen. Het getuigenis van de martelaren verspreidt wel een aangename geur, maar dat is vooral de goede geur van Christus. De martelaren verfoeien uw drinkfestijnen, spreekt Augustinus tot zijn hoorders. Laat ze liever in het spoor van de martelaren gaan dan hen vereren. „Zeer geliefden, daarom moet u de martelaren eer bewijzen, hen prijzen, van hen houden, hen roemen en hen hoogachten. Maar de God van de martelaren: Hem moet u aanbidden!”
Martelaren zijn gelovigen die zich kenmerken door standvastigheid, door de bereidheid om hun leven te geven. Zij vreesden dood noch pijn. Ze zijn voorbeelden. Augustinus is ervan overtuigd dat God bijzondere beloningen voor de martelaren in het verschiet heeft. De martelaren hebben een grotere volmaaktheid dan andere overleden gelovigen. Daarom bidt de kerk niet voor hen. „Zij zijn namelijk in zo’n volmaaktheid heengegaan dat zij niet onze beschermelingen zijn, maar onze pleitbezorgers.” Maar, zo voegt hij eraan toe: „En dat niet vanwege zichzelf, maar vanwege Hem, hun Hoofd, met wie zij als volmaakte ledematen verenigd zijn geweest. Hij is namelijk in waarheid onze pleitbezorger, die aan de rechterhand van de Vader zit en voor ons pleit.”
Toch is er volgens Augustinus verbinding met de doden, zeker met de martelaren. „Wij hebben bewondering voor hen, zij hebben medelijden met ons. Wij danken hen, zij bidden voor ons.”
Hier en daar speelt ook de polemiek met de pelagianen, wat zich uit in een krachtige verdediging van de kinderdoop (als afwassing van de erfzonde). Over verdiensten gesproken: als de mens behouden wordt, dan is dat enkel door genade. En ook verdiensten zijn niet anders dan „gaven van God”, zo betoogt Augustinus op verschillende plaatsen. Hieruit blijkt dat bij Augustinus, al gaat hij voor reformatorische begrippen soms te ver in de verering van heiligen en martelaren, de genade uiteindelijk toch de boventoon voert.
De goede geur van Christus. Preken over heiligen, Aurelius Augustinus; ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Arie Akkermans, Elisabeth van Ketwich Verschuur en Hans van Reisen; uitg. Damon, Budel, 2010; ISBN 978 90 5573 984 4; 384 blz.; € 44,90.