De kunst van een gedicht
Lokaal 42 lijkt de perfecte locatie voor een geschiedenisles. Posters van de sprong van Jan van Schaffelaar, de nederlaag van Napoleon in Rusland, de guerrillastrijd in Atjeh. Vandaag echter geen geschiedenis voor de atheneum-4A-leerlingen van het Calvijn College in Goes, maar een literatuurles. Met een prachtig gedicht: ”Een vaderlandsche geschiedenis”.
Met veel gestommel en geroezemoes komen ze binnen. Niet alle leerlingen hebben zich voorbereid op de les. „Welk vak hebben we nu eigenlijk”, vraagt een leerling zich af. Een ander, mompelend: „Hmm, ik heb alleen m’n literatuurgeschiedenisboek mij me.” Weer een ander is ook z’n boek vergeten: „Kunnen jullie samen doen? Ik heb een boek nodig!”
Als iedereen is voorzien van het juiste boek –het deel ”Verhalen en gedichten” van de reformatorische methode ”Literatuur in zicht!”– kan docent L. F. Kosten beginnen. Op het programma staat ”Een vaderlandsche geschiedenis” van dichter Henk Knol. Een laatste oefening voor de repetitie poëzieanalyse van de volgende dag.
Kosten vindt dit relatief onbekende gedicht een van de toppers van de moderne literatuur: „Als je dit gelezen hebt, zul je er nog maar weinig van begrijpen. Maar het is een heel knap gedicht, vind ik. Hopelijk krijg ik jullie zo ver dat jullie dat aan het einde van de les ook vinden.”
De technische begrippen uit ”Literatuur in zicht!” kunnen de leerlingen feilloos toepassen. „Hoe heten de strofen die Knol gemaakt heeft, Eduard?” „Distichon.” „Wat is alliteratie?” „Medeklinkerrijm.” „Waar zien we die in strofe 3?” „Dagen door dove bossen.”
De vragen bij de poëzie in ”Literatuur in zicht!” beginnen steeds met vragen over de vorm. „Pas als je de woorden goed begrijpt, kun je gaan nadenken over de betekenis. Daarvoor moet je soms veel en diep nadenken. Maar je hersenen mogen toch wel eens kraken?” aldus de methode.
Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Kosten: „Waarom staat vaderlandsche gespeld met sch? Dat is een merkwaardige titel voor een modern gedicht. Wat zou de reden zijn van die ouderwetse spelling?” De klas heeft geen idee. Kosten helpt: „Op de basisschool hebben jullie allemaal geschiedenis gehad. Spannend was dat, de heldendaden van beroemde historische figuren, de overwinningen van Nederland tijdens de Slag bij Nieuwpoort of andere successen in de Tachtigjarige Oorlog.” Kosten wrijft in z’n handen: „Haha, mooi hè, al die Nederlandse triomfen.” Maar dan de keerzijde: „Wat denken jullie van al de slachtoffers die er zijn gevallen? De rode draad in onze vaderlandse geschiedenis is geweld. Geweld op geweld op geweld. En dat probeert Knol tot uitdrukking te brengen: moord en doodslag zijn iets van alle tijden. Zelfs in de spelling probeert hij dat te laten zien.”
„Waar speelt het gedicht zich af?” De klas heeft –alweer– geen idee. Tijd voor wat aanschouwelijk onderwijs. Kosten wijst op een poster met een tijdlijn, met daarop vijftig afbeeldingen. De canon van de Nederlandse geschiedenis in vijftig thema’s die een overzicht bieden van wat elke Nederlander zou moeten weten. Een literatuurles in een geschiedenislokaal kan dus ook heel zinvol zijn. Kosten: „Kijk, hier staat Anne Frank, en daar Pluk van de Petteflet. Maar hier staat een afbeelding van een soldaat met een blauwe helm. Wat is dat voor een figuur?” Een leerling oppert, maar zo zachtjes dat Kosten het niet hoort: „Misschien een blauwhelm?” Het is inderdaad een VN-soldaat, in Bosnië. „De gruwelijkheden die daar in de jaren negentig hebben plaatsgevonden, zijn niet te bevatten”, aldus Kosten. „Henk Knol zag dat, en het greep hem aan. Zijn gevoelens heeft hij verwoord in dit gedicht.”
Het overgrote deel van de klas luistert geboeid. De jongeren vinden het lastig om de inhoud van het gedicht te doorgronden, maar het spreekt wel tot de verbeelding. Kosten probeert de leerlingen de ernst en de ellende van het gedicht te laten voelen. Hij neemt hen mee naar de gebeurtenissen in Bosnië en vraagt de leerlingen zich te verplaatsen in de moeder. „Stel je voor. Je bent de moeder van die vijftienjarige jongen. Je wordt gedwongen toe te kijken als hij wordt omgelegd, vermoord. Overdag is het te gevaarlijk, dus je gaat ’s nachts zijn lichaam zoeken. Je loopt tussen de dode lichamen, je draait ze om. „Dat is ’m niet. Dat is ’m niet.” En dan vind je z’n hoofd, van z’n lichaam gerukt.”
„Jongens, wat betekent ”alle dagen” in regel 6? Ken jij die uitdrukking, ”op alledag lopen”?” Kosten wijst naar een jongen. „Neuh.” Kosten: „Eigenlijk moet ik dat ook aan een vrouw vragen. De vrouwen weten dat vast wel. Tabitha?” „Dat ze bijna moet bevallen.” „Inderdaad. Het trieste aan dit gedicht is dat de vrouw niet echt zwanger is, maar dat ze het hoofd van haar vermoorde zoon onder haar trui verstopt heeft. Terug op de plaats waar ze hem ruim vijftien jaar geleden gedragen heeft.”
Bijna aan het eind van de les bespreekt Kosten de laatste zin. Dit regeltje –„Tot op de huidige dag”– is namelijk dé reden waarom dit gedicht in ”Literatuur in zicht!” is opgenomen. Het is een verwijzing naar de Bijbel. Kosten: „Dit gedicht blijkt een christelijk gedicht te zijn! In de Bijbel lezen we regelmatig dat er kentekens opgericht worden. Een graf wordt gekenmerkt, en de Bijbelschrijver deelt dan mee dat het teken er staat ”tot op dezen dag”, tot op de huidige dag. In Jozua 7:26 staat dat bijvoorbeeld: „En zij richtten over hem een groten steenhoop, zijnde tot op dezen dag. Alzo keerde zich de Heere van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats: Het dal van Achor, tot dezen dag toe.” Zo’n teken laat zien: hier is een graf. Misschien dat het graf van de jongen uit het gedicht geen teken heeft, en dus niet zichtbaar is voor mensen. Maar God ziet en weet het!”
Morgen wacht de leerlingen een repetitie poëzieanalyse. Het niveau van het gedicht van Henk Knol maakt hen wat huiverig. „Meneer, morgen krijgen we toch wel een wat makkelijker gedicht?”
De leerlingen verlaten het lokaal, even luidruchtig als toen ze binnenkwamen. Maar nu een gedicht rijker.
Een vaderlandsche geschiedenis
Twaalf dagen ging Zlata, weduwe uit het noorden bij Doboj, zwanger. Het was een zoon. Vijftien was hij:
gedwongen toe te kijken hoe hij werd omgelegd, zocht zij hem ’s nachts en vond zijn hoofd tussen de lijken.
Stopte het terug onder haar hart, een trui erover, zeulde op alle dagen door de dove bossen tot aan Travnik,
waar zij het dan maar in vreemde grond begroef. Tot op de huidige dag.
Henk Knol