Twee opmerkelijke Duitse vrienden
Goethe en Schiller gelden in de Duitse literatuur als weergaloze grootheden. Succesauteur Rüdiger Safranski wijdde een boek aan hun opmerkelijke vriendschap. Hoewel verschillend van aard stimuleerden zij elkaar in hoge mate.
Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) is de bekende auteur van ”Het lijden van de jonge Werther” (1774), het dichtwerk ”Faust” (1770 en 1832) en talloze andere titels. Friedrich Schiller (1759-1805) schreef onder meer poëzie, een reeks toneelstukken en filosofische teksten over kunst. Ook publiceerde hij een studie over de zestiende-eeuwse Opstand in de Nederlanden. Beide schrijvers behoren tot de hoogst gewaardeerde literaire auteurs uit de periode rond 1800. Dat zij elkaar troffen in 1788 en een hechte vriendschap ontwikkelden, durend tot Schillers dood, mag opmerkelijk heten. Beiden streefden naar roem en erkenning. De gedachte dat zij elkaar voor de voeten zouden lopen, ligt voor de hand. Bovendien waren zij zeer diverse schrijvers. Toch raakten ze bovenmate geïnteresseerd in elkaars werk en persoon. In de literatuurgeschiedenis worden ze vaak in één adem genoemd.
Goethe had al naam gemaakt toen nog niemand van Schiller had gehoord. Met ”Het lijden van de jonge Werther” had hij heel Duitsland weten te fascineren. Zelfs Napoleon had het boek meerdere keren gelezen. Aanvankelijk waren Goethe en Schiller over en weer kritisch over elkaars werk. Maar toen het contact eenmaal was gelegd, ging het snel. Ze hadden uiteraard ook van alles gemeenschappelijk. Ze waren druk in de weer met toneelwerken en stonden beiden kritisch tegenover de toonaangevende toneelkunst van Duitsland. Ze konden veel van elkaar leren, juist omdat ze zo verschillend waren. Goethe hield zich veel bezig met het bestuderen van wetenschappelijke inzichten en experimenten.
Tevens had hij tal van functies aan het hertogelijk hof van Weimar. Hij reisde soms mee op veldtochten en nam deel aan politieke onderhandelingen. Goethe was de man van de wijde wereld. Schiller zat eigenlijk altijd achter zijn bureau. Hij was ”de man van de geest”, diepgaand bezig met filosofische ideeën. Hij kende terdege het werk van Immanuel Kant, de filosoof die in de jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw zijn baanbrekende ”kritieken” had geschreven. Schiller legde graag aan Goethe uit wat Kant precies bedoelde, die het tot zijn verbazing begon te begrijpen.
Een vorig boek van Safranski was geheel gewijd aan leven en werk van Schiller. Dat boek draagt de veelzeggende titel ”Friedrich Schiller of de uitvinding van het Duitse idealisme” (2005). Rond 1800 kreeg dit ”idealisme”, een filosofische stroming, vat op de hooggeleerde geesten in Jena en Weimar. In het idealisme wordt gedacht vanuit de menselijke geest, die een primaire gegevenheid is. De materie of de voorhanden zijn-de werkelijkheid is secundair en is zelfs onderworpen aan het menselijke ik. Als je dit ten volle serieus neemt, krijg je rare opvattingen (zoals de filosoof Fichte die debiteerde), maar de kern ervan is het inzicht dat de menselijke geest een niet te onderschatten, eigensoortige potentie bezit. Schiller was zeer geporteerd van die gedachte en dat stempelt ook zijn literaire werk en zijn literaire theorieën. Zijn helden bijvoorbeeld creëren voor zichzelf vrijheid van handelen in een wereld die allerminst vrij is. In filosofisch opzicht heeft Schiller aan dit idealistische denken veel bijgedragen. Ook vandaag nog duikt zijn naam op in overzichten van de filosofie van de kunst. Voor Goethe geldt dit in mindere mate. Hij was een man die diepe levenswijsheden wist te verwoorden, maar veel van zijn werk lijkt gedateerd. Toch krijg je, lezend in Safranski’s boek, sterk de neiging om niet alleen Schillers literatuurvisie, maar ook Goethes werken aan een nadere inspectie te onderwerpen.
Goethe en Schiller. Het verhaal van een vriendschap, Rüdiger Safranski; uitg. Atlas, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 450 1677 1; 352 blz.; € 34,90.