D66 verstoort balans in grondrechten
De stelling van Boris van der Ham (RD van woensdag) dat hij de rechten van orthodoxe christenen gelijkwaardig maakt aan die van anderen, is een drogreden, vindt mr. E. F. Lagerwerf-Vergunst.
Boris van der Ham vindt dat de enkelefeitconstructie uit de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) geschrapt moet worden. Deze aanpassing doet werkelijk recht aan de gelijkheid van grondrechten van mensen, zo schrijft hij. Bovendien doet deze wijziging volgens hem ook recht aan de diversiteit in orthodox-christelijke kring.
Volgens de AWGB mogen instellingen en scholen geen onderscheid op bepaalde gronden, zoals onder meer godsdienst, geslacht en homoseksuele gerichtheid, maken. De wet maakt een uitzondering voor bijvoorbeeld instellingen van bijzonder onderwijs. Zij mogen eisen aan sollicitanten stellen die nodig zijn voor de verwezenlijking van de grondslag van de school. Deze eisen mogen echter niet leiden tot onderscheid op grond van het enkele feit van onder meer homoseksuele gerichtheid.
Het is in dit kader overigens belangrijk om te benadrukken dat onder de huidige wet een schoolbestuur niet iemand mag weigeren louter en alleen vanwege het feit dat deze persoon samenwoont met iemand van hetzelfde geslacht. Ik merk dat hierover bij voortduring een misvatting heerst.
Symboolwetgeving
Als ik Van der Ham goed begrijp, schrapt hij bovengenoemde uitzondering omdat deze een aantasting zou zijn van het grondrecht van het hebben van een persoonlijke levenssfeer. Afgezien van het feit dat een dergelijke aanpassing van de wet strijdig is met de grondwet, waarin scholen vrijheid van richting en inrichting toekomt, heb ik het idee dat hij op deze wijze het kind met het badwater weggooit. Immers, de eisen die een school aan het personeel mag stellen hebben maar gedeeltelijk betrekking op gedragingen in de privésfeer. Wordt het scholen straks onmogelijk gemaakt om überhaupt eisen aan hun personeel te stellen die betrekking hebben op de verwezenlijking van de grondslag, ook als dit gedragingen binnen de schoolsituatie betreft?
Daarnaast zijn er meer functies die gevolgen hebben voor gedragingen in de privésfeer. Zo wordt van een politieagent niet geaccepteerd dat hij zijn vrije weekend doorbrengt in de coffeeshop, terwijl iemand die op kantoor werkt ”dat zelf moet weten”.
Ik onderschrijf wat Van der Ham schrijft over de nevengeschiktheid van grondrechten en dat deze in balans horen te zijn. Volgens mij biedt de enkelefeitconstructie deze balans, waarbij in een concrete situatie van botsende grondrechten uiteindelijk de rechter oordeelt welk grondrecht prevaleert. Zijn stelling dat onder de huidige wet het „grondrecht van scholen op het uitdragen van de visie van de school” bij voorbaat prevaleert boven het grondrecht op het hebben van een persoonlijke levenssfeer, motiveert Van der Ham onvoldoende. Met de enkele opmerking dat „sommige scholen van leraren vragen om hun persoonlijke keuzes in alles te onderwerpen aan de grondslag van de school, tot aan het diepe privéleven toe” is immers niet gezegd dat de rechter in een concrete zaak een dergelijke eis van een school goedkeurt.
Het voorstel van Van der Ham biedt de gewenste balans van grondrechten niet. Op voorhand wordt immers een beperking aangebracht in de vrijheid van godsdienst en van onderwijsvrijheid. Zijn stelling dat hij de rechten van orthodoxe christenen gelijkwaardig maakt aan die van anderen, is dan ook een drogreden.
De door Van der Ham gesignaleerde onduidelijkheid of gedragingen wel of niet onder het enkele feit vallen, heeft te maken met het gegeven dat in het ruim vijftienjarig bestaan van de AWGB hierover bijna geen zaken zijn geweest. Kennelijk is er geen probleem en wetgeving die een oplossing biedt voor iets dat geen probleem is, is symboolwetgeving.
Diversiteit
Ook het argument van Van der Ham dat het schrappen van de enkelefeitconstructie rechtdoet aan de diversiteit in orthodox-christelijke kring, gaat niet op. Het is vaste rechtspraak dat de wet ook een geloofsopvatting beschermt die slechts door een deel van de geloofsgemeenschap wordt gehuldigd. De Commissie Gelijke Behandeling heeft meermalen geoordeeld dat het feit dat niet ieder lid van een geloofsgemeenschap zijn of haar geloof op dezelfde wijze inhoud geeft en uit, niet afdoet aan het godsdienstig karakter van die uiting en de beschermwaardigheid daarvan in het licht van de AWGB. Dat is slechts anders als er sprake is van een individuele, subjectieve opvatting die niet meer algemeen als geloofsuiting van leden van de geloofsgemeenschap of een bepaalde richting daarbinnen kan worden beschouwd.
Ten slotte, Van der Ham schrijft dat hij zich boos heeft gemaakt over de stelling dat bij politieke partijen de rechten van (orthodoxe) christenen zwaar onder druk zouden staan. Deze reactie toont voor mij –opnieuw– aan dat er sprake is van onbegrip, waarbij ik me haast op te merken dat dit onbegrip veelal wederzijds is. Het lijkt me dan ook een beter begaanbare weg om in een gesprek over en weer elkaars intentie te proeven, zodat er mogelijk meer begrip voor de positie van de ander ontstaat. Ik nodig Van der Ham hiertoe van harte uit.
De auteur is lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie.