Commentaar: AOW-akkoord kent fors manco
De val van het kabinet-Balkenende was voor de sociale partners in zeker opzicht een uitkomst. Nadat zij vorig jaar herfst buitenspel kwamen te staan in de discussie over aanpassing van de AOW-leeftijd kregen ze door de kabinetscrisis een herkansing.
Vandaag zetten vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers hun handtekening onder een akkoord. Zij zijn overeengekomen dat de pensioenleeftijd in 2020 in één klap naar 66 jaar gaat en vijf jaar later naar 67.
Wanneer werknemers toch eerder willen stoppen, blijft dat mogelijk. Voor mensen die bijvoorbeeld een zwaar beroep hebben, kan via een cao-afspraak afgeweken worden van de algemene lijn. Daarnaast is afgesproken dat de pensioenen welvaartsvast worden, zodat werknemers die eerder willen stoppen niet te ver terugvallen in inkomen. Het plan is deze nieuwe regelingen te verwerken in de pensioencontracten die volgend jaar tot stand moeten komen.
Met het tot stand brengen van deze overeenkomst zijn werkgevers en werknemers erin geslaagd weer speler te zijn in de discussie over sociaaleconomische vraagstukken.
Het feit dat dit akkoord nog voor de Kamerverkiezingen getekend is, betekent dat een nieuwe regering daar niet zomaar omheen kan. Dat geldt temeer omdat de plannen die Den Haag tot nu toe zelf heeft gesmeed, op weinig draagvlak kunnen rekenen; in ieder geval minder dan het nu bereikte akkoord.
Toch is het te vroeg om te juichen dat alles nu is geregeld. Met name de FNV heeft zich het afgelopen jaar fel tegen verhoging van de pensioenleeftijd verzet. Het is de vraag of de FNV-leden de plotselinge buigzaamheid van leider Jongerius kunnen meemaken.
Dat er iets dient te gebeuren, is duidelijk. Door de financiële crisis moet de staat de komende jaren miljarden bezuinigingen. Daar komt nog bij dat vooral door de vergrijzing er ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zijn die ingrijpen noodzakelijk maken. Iedereen is straks nodig, willen er voldoende docenten voor de klas, agenten op straat en verpleegkundigen aan het bed kunnen staan.
Feit blijft dat er nog altijd veel mensen onder de 65 jaar aan de kant staan. Het zou voor henzelf en voor de samenleving goed zijn als zij als eersten actief bij het arbeidsproces betrokken werden.
Naast de sociaaleconomische drijfveren voor verhoging van de AOW-leeftijd wordt vaak het argument gebruikt dat de gemiddelde levensverwachting de laatste twintig jaar gestegen is. Dat is ook zo. Maar dat betekent natuurlijk niet dat iedereen ouder wordt. Er zijn mensen voor wie twee jaar langer doorwerken echt te veel is. Opvallend is dat het protest onder ouderen tegen een hogere AOW-leeftijd vele malen groter is dan dat onder jongeren. Daar moet niet klakkeloos aan worden voorbijgegaan.
Het belangrijkste kritiekpunt is dat nog altijd niet duidelijk is hoe ouderen straks ook daadwerkelijk langer aantrekkelijke werknemers kunnen blijven op de arbeidsmarkt. Daar schort het nu nog flink aan. De sociale partners hebben nog geen begin van een aanpak om dit probleem op te lossen. Dat is een groot manco.