„Zuid-Afrika was voor het uitverkoren volk”
De Franse schrijver Dominique Lapierre raakte in Kaapstad gefascineerd door de Hollanders die in de 17e eeuw naar Zuid-Afrika trokken om slaplanten te verbouwen. Hij schreef een boek over ‘de geboorte’ van Zuid-Afrika.
Lapierre spreekt als een schrijver van wie over de hele wereld al 30 miljoen boeken zijn verkocht. Zo iemand vertelt het liefst zijn eigen verhaal. Vragen zijn drempels waar zo snel mogelijk overheen gereden moet worden.
De auteur reikt in het Amsterdamse Ambassadehotel koffie aan en begint spontaan een overzicht te geven van het aantal verkochte boeken en zijn liefdadigheidswerk voor leprapatiëntjes in de sloppenwijken van Calcutta. „Met mijn stichting heb ik al 100.000 kinderen in India het leven gered”, zegt hij met een glimlach. „Ik voel me zeer betrokken op de minderbedeelden van deze aarde.”
Lapierre is vooral bekend geworden door zijn boek ”Stad der vreugde” uit 1985, dat een absolute bestseller werd en ook in Nederland vele drukken beleefde. Het vertelt het verhaal van een Franse dorpspastoor die zich zozeer vereenzelvigt met de arme sloppenwijkbewoners van Calcutta dat hij tussen hen in gaat wonen.
Hoewel de dorpspastoor een fictieve figuur was, houdt de schrijver van dergelijke „helden van humaniteit.” Zo kwam hij ook Helen Liebermann uit Zuid-Afrika op het spoor. Liebermann zette zich als blanke Joodse arts tijdens de apartheid met hart en ziel in voor zwarte medeburgers in de townships van Kaapstad. „Ik wist niets van de geschiedenis van Zuid-Afrika en nauwelijks iets van apartheid”, erkent Lapierre. „Maar toen iemand me vroeg of ik met deze vrouw wilde kennismaken, ging ik daar graag op in.”
Daarmee was de basis gelegd voor zijn boek ”Een regenboog in de nacht”, dat onlangs in het Nederlands is vertaald. Lapierre ging voor Liebermann naar Zuid-Afrika, maar raakte al snel geïnteresseerd in de bredere geschiedenis van het land. In Kaapstad stuitte hij op een standbeeld van Jan van Riebeeck, de Hollander die in 1652 in Zuid-Afrika voet aan wal zette. „Ik vroeg aan Liebermann wie dat was. Wat ik toen hoorde vond ik zo interessant dat ik er meer van wilde weten.”
Wat boeide u in hem?
„Ik begreep dat deze man naar de Kaap was gekomen om er sla te verbouwen. Moet je nagaan: niet om te koloniseren of om een stuk land te veroveren, maar enkel om er een beetje te boeren. De sla en andere groenten waren bedoeld voor de schepen die om de Kaap naar Indonesië voeren.
Het begon met sla, maar de nazaten van deze boeren introduceerden de apartheid. Ik vroeg me af hoe het zo ver heeft kunnen komen.
Wat ik ontdekte was dat de Hollanders die naar Zuid-Afrika togen, geloofden dat ze deel uitmaakten van een uitverkoren volk. Ze waren door God geroepen een nieuw stuk beloofd land te veroveren om daar de christelijke waarden te verbreiden. Dat had hun voorman Johannes Calvijn hun verteld.”
U schrijft in uw boek dat Calvijn het predestinatiedogma leerde, „dat sommige volken voorbestemde voor de verlossing.” Bedoelde Calvijn niet meer dat God individuen verkiest, uit wat voor land ook, en niet een volk als collectief verband?
Lapierre aarzelt even. „Maar als het halve volk nu uit protestanten bestaat? Het idee een uitverkoren volk te zijn inspireerde de Hollanders in Zuid-Afrika enorm. De familieoudsten lazen ’s avonds bij het eten voor uit de Bijbel en citeerden daarbij teksten uit Exodus over het volk Israël dat op weg was naar het beloofde land. Holland was het nieuwe Israël en Zuid-Afrika het beloofde land.”
Ging het daarbij toch niet vooral om een interpretatie van Calvijns leer?
„Nee, nee, dat was Calvijns verhaal. Hij heeft zich verschillende malen duidelijk uitgelaten over zijn idee van goddelijke voorbestemming tot verlossing. De Hollanders vonden dat ook terug in hun Bijbel. „Eis van mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting”, lazen ze. Daar geloofden ze heilig in.”
Lapierre wil ervan af zijn en keert terug naar Jan van Riebeeck. Hij pakt zijn betoog op bij de beginjaren van de Hollandse nederzetting op de Kaap.
„Ik stuitte op bizarre dingen”, verklaart hij. „De Heeren XVII (het dagelijks bestuur van de VOC. MW) stuurden op een gegeven moment een ingenieur naar de Kaap om te onderzoeken of er een kanaal gegraven kon worden van west naar oost, zodat een stukje Holland zich zou losmaken van het Afrikaanse continent. Dat voorstel was natuurlijk onuitvoerbaar, maar het is een fascinerend gegeven dat zoiets overwogen werd.”
Een verre echo van de eerste daad van rassenscheiding, schrijft u in uw boek.
„Ja. Ik wil niet beweren dat Van Riebeeck de apartheid met zich meebracht, maar van meet af aan leefde het besef bij de Hollanders dat ze zich als klein en uitverkoren volk niet met andere volken moesten vermengen. De introductie van de apartheid kwam in 1948 dus niet zomaar uit de lucht vallen. Het is ook niet verwonderlijk dat de ideeën van Hitler bij veel Afrikaners in goede aarde vielen. Ik ontdekte dat een groep jonge Afrikaners, onder wie Hendrik Verwoerd (de latere premier van Zuid-Afrika en architect van de apartheid, MW), in de jaren dertig een studie in Duitsland volgden en daar gefascineerd raakten door de persoon en het beleid van Adolf Hitler. De mythe van het superras intrigeerde hen enorm. Wat de Joden voor Hitler waren, waren de zwarten voor de Afrikaners.”
Trekt u niet te gemakkelijk een directe lijn tussen Hitler-Duitsland en Zuid-Afrika onder de apartheid? In Zuid-Afrika is er nooit sprake geweest van eliminatie van zwarten.
„Fysieke eliminatie in de zin dat zwarten naar gaskamers werden geleid, was niet aan de orde. Maar de basis daarvoor, het concept van superras en ondermensen, was in Zuid-Afrika wel degelijk aanwezig. Mensen werden beroofd van hun humaniteit, vergeet dat niet. Zwarte kinderen hoefden geen rekenen te krijgen, want daar hadden ze toch nooit wat aan. Om maar iets te noemen.”
Naar aanleiding van het bloedbad in Sharpeville in 1960, waarbij 69 zwarte demonstranten de dood vonden, schrijft u dat „de genocide” was begonnen. Een beladen term.
„Hoe wou je het anders noemen? Als ik de verslagen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie lees, komt bij mij de term genocide naar boven. Het is ongelooflijk wat er allemaal bedacht werd om de zwarte bevolking eronder te houden.”
Genocide is systematische volkenmoord.
„Als je mensen verdrijft van al de vruchtbare grond en hun geen fatsoenlijk onderwijs geeft, wat is dan het effect op lange termijn? Dat is een subtiele vorm van uitroeiing. Vergeet ook niet dat een arts als Wouter Basson als een soort Afrikaner variant van dokter Mengele middeltjes ontwikkelde waarmee de zwarte bevolking gemakkelijk uitgeroeid kon worden.”
Maar dat wilde het apartheidsregime niet. De zwarten waren bovendien nodig als arbeidskracht.
„Ze konden een aantal slaven in dienst houden. Maar op zijn minst wilden ze de zwarte bevolking substantieel reduceren.”
Wanneer heeft het apartheidsregime dat aangegeven?
„Dat zeiden ze natuurlijk niet openlijk. Ze gebruikten op den duur ook de term apartheid niet meer, maar spraken over gescheiden ontwikkeling. Een dergelijke politiek leidt uiteindelijk echter tot de dood van een volk.
Hij zwijgt even, zegt dan: „Dat is hoe ik het zie, maar ik zeg niet dat ik er het laatste woord over heb geschreven.”
Hoe kijkt u tegen de situatie in het huidige Zuid-Afrika aan?
„Er is geen racistisch systeem meer en dat is grote winst. Op sociaaleconomisch gebied liggen er nog grote uitdagingen. Ook aids is een ontzettend groot probleem. Meer dan 5 miljoen mensen in Zuid-Afrika hebben die ziekte. Ik ben uiteindelijk echter optimistisch gestemd. Het land heeft enorm veel potentieel.”
Een regenboog in de nacht. Een aangrijpend epos over de geboorte van Zuid-Afrika, Dominique Lapierre (vert. George Pape); uitg. Unieboek/Het Spectrum, Houten/Antwerpen, 2010; ISBN 978 90 491 0334 7; 340 blz.; € 19,95.
Het land van Soekmekaar
Welke verslaggever zou daar geen kriebels van krijgen: een Zuid-Afrikaans dorp met de naam Soekmekaar. Vooruit, eigenlijk heet het dorp in Limpopo al een aantal jaren Morebeng, maar het valt Marnix de Bruyne moeilijk kwalijk te nemen dat hij voor de titel van zijn boek nog altijd de oude naam gebruikt.
Met enige recht, overigens. Wie het plaatsje binnenrijdt, schijnt nog altijd een bord tegen te komen met een vriendelijk ”Welkom in Soekmekaar.” Het lijkt de inwoners niet te deren.
De Bruyne, die momenteel redacteur Afrika bij de Volkskrant is, bezocht het dorp voor het eerst in april 1994, vlak voor de historische verkiezingen die het definitieve einde van de apartheid zouden inluiden. Daarna zou hij er nog zeven keer komen. Tijdens die bezoeken ontdekte hij dat er een ‘stille revolutie’ in het dorp gaande is: via landclaims raakten de blanke boeren hun monopoliepositie op macht en grond steeds verder kwijt.
De Bruyne zoomt in zijn boekje in op de levens van gewone inwoners van Soekmekaar: blanken, maar ook de inwoners van de townships. Doordat hij regelmatig bij hen terugkeert, ontstaat er een aardig beeld van wat veranderingen in Zuid-Afrika voor gewone dorpelingen betekenen.
Het boek leest gemakkelijk en biedt met name inzicht in de problematiek rond de landhervormingen. De Morebenggemeenschap claimt grote stukken land in en rond Soekmekaar. Sommige boeren kiezen eieren voor hun geld en verkopen het land, anderen verdedigen het met hand en tand. Nog weer anderen kiezen voor een vorm van samenwerking.
Zuid-Afrika. Het land van Soekmekaar; Marnix de Bruyne; uitg. Podium, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 5759 407 6; 272 blz.; € 17,50.