Overleven als ultieme verzetsdaad
Titel:
”De menselijke soort”
Auteur: Robert Antelme; uit het Frans vertaald door Paul Huigsloot
Uitgeverij: SUN/Stichting Kunstenaarsverzet 1942–1945
Nijmegen, 2001
ISBN 90 5875 007 8
Pagina’s: 318
Prijs: ƒ 39,50.De Franse verzetsman Robert Antelme werd in juni 1944 door de Gestapo (geheime staatspolitie van de nationaal–socialisten) gearresteerd en naar het concentratiekamp Buchenwald bij Weimar gedeporteerd. In 1947 legde hij zijn ervaringen sindsdien vast op papier. ”De menselijke soort” is een indrukwekkend, nauwelijks met een ander boek te vergelijken document, dat nu in het Nederlands is vertaald.
Op 1 oktober 1944 werd Robert Antelme met andere gevangenen weggevoerd naar het werkkamp Gandersheim. Daar zou hij blijven tot april 1945, toen de nog altijd op een zege van de nazi’s hopende SS’ers met hun gevangenen dieper Duitsland in vluchtten. De lange, chaotische zwerftocht door Duitsland eindigde in Dachau bij München. De bevrijding van Robert Antelme en van zijn kameraden is echter allerminst als een scherp moment, als een inkeping in zijn leven met een benarde tijd ervoor en een tijd van louter vreugde erna, te beschouwen. Hij was zozeer in zijn ziel verwond, dat de weg terug een moeizaam proces van verwerking en verwoording inhield.
Misschien was er ook geen weg terug naar de normaliteit meer mogelijk. Van de verwoording van ervaringen die nog op het nippertje te verduren waren, is zijn boek ”De menselijke soort” het indrukwekkende, nauwelijks met een ander boek te vergelijken document. Dit document kunnen wij nu in het Nederlands lezen.
Non–mensen
Noch Buchenwald, noch Gandersheim was een vernietigingskamp. Van dit feit is Antelme zich terdege bewust. Toch waren er belangrijke overeenkomsten tussen het op massale moord gerichte Auschwitz en het als werkkamp veel onschuldiger lijkende Gandersheim. De overeenkomst schuilde in de aanhoudende pogingen van de kampbewakers en hun uit de gevangenen gerekruteerde handlangers om de grote groep gedeporteerden uit Frankrijk, Polen en Italië tot een verachtelijk soort mensen te degraderen, tot zoiets minderwaardigs dat deze afgetobden geen aanspraak meer konden maken op hun deelgenootschap van de categorie mens.
Zulke non–mensen konden door de bewakers dan ook ’gewoon’ worden doodgeslagen of met de mitrailleur afgeslacht. De ultieme triomf van de SS’ers was dan ook dat deze van hun menselijkheid beroofde mensen de dood als verlossing gingen beschouwen en in de optiek van de geüniformeerde bewakers als dierlijke wezens zouden creperen. Ze waren in de ogen van de SS’ers niet meer dan krengen, dat wil letterlijk zeggen: dode dieren. Iedere dode was een overwinning van de SS.
Om die ontmenselijking niet te laten plaatshebben, vochten Antelme en zijn lotgenoten voor hun leven. Zolang zij in leven waren, konden de SS’ers zich niet onttrekken aan het appèl dat van hen als levende mensen uitging. De dood weerstaan betekent dat er grenzen zijn aan de ontmenselijking. Het leven behouden is de uiterste vorm van verzet.
Christenen
Het zich vastklampen aan het leven als daad van kracht en verzet gold ook voor de christenen in Gandersheim. Uitgaande van een bepaalde visie op het geloof, meent Antelme dat de dood als overgang naar een verheerlijkt leven, in de kampen zijn functie tijdelijk had verloren. Het leven moest met alle macht worden behouden, om later naar de normaliteit van het tijdelijke bestaan en naar de eeuwigheid bij God terug te keren: „En dat de christen zich gedraagt alsof het zijn heilige plicht is zich vast te klampen aan het leven, komt doordat dit schepsel er nog nooit zo na aan toe is geweest zichzelf als een heilige waarde te beschouwen. Het kan de dood hardnekkig afwijzen, overduidelijk zichzelf verkiezen: de dood is het absolute kwaad geworden, is niet langer de weg die tot God kan leiden. De bevrijding die de christen ginds (in het gewone leven, HE) in de dood dacht te vinden, kan hij hier slechts vinden in de materiële redding van zijn gevangen lichaam. Dat wil zeggen in de terugkeer naar het leven van de zonde, dat hem in staat zal stellen terug te keren tot zijn God, de dood te aanvaarden volgens de regels van het spel.” (blz. 47)
Antelme schrijft en denkt niet volgens patronen die ons al lang vertrouwd zijn. Zo’n zin als de geciteerde moet je enkele malen lezen om te beseffen welke omwenteling van het geijkte geloof in het behoud aan gene zijde van de dood, hier in Gandersheim, binnen deze omgekeerde (totaal scheve) wereld van het kamp plaatsheeft.
Auschwitz
Wij kunnen ons afvragen of de op het leven als ultieme weerspannigheid gerichte overtuiging ook voor de mensen gold die op het perron van Auschwitz uit de goederenwagons werden geduwd en naar de gaskamers werden afgevoerd. Ik denk dat dat niet zo was. Zij hadden deze –uiterst moeizaam– instandgehouden mogelijkheid niet. Daarom is het de vraag of het in dit boek gevoerde pleidooi voor de ondeelbaarheid van de menselijke soort zo algemeen kan worden gehandhaafd. Etty Mulder, de schrijfster van het voorwoord bij deze vertaling uit het Frans, zet daar ook vraagtekens bij.
De consequentie van de eenheid van de menselijke soort is dat allen in de kern dezelfden zijn. Deze overtuiging verenigt de slachtoffers met de daders. Het is inderdaad waar dat Antelme opmerkelijk terughoudend is bij het reduceren van de bewakers tot onmensen, wat in het licht van de ontberingen en afranselingen toch volkomen begrijpelijk zou zijn geweest. Ik denk dat dit het essentiële kenmerk van dit herinnerings– en verwerkingsboek is: dat Antelme niet in de val trapt die het begrijpelijke gevolg had kunnen zijn van de bruutheid en meedogenloosheid van de bewakers tegenover de gevangenen. De ware vrijheid, het ultieme teken van leven, ligt in het feit dat hij de misdaden registreert, maar de daders niet verdoemt.
En ook hier dient zich uiteraard de vraag aan of een dergelijke, welhaast bovenmenselijke menselijkheid in de echte vernietigingskampen ook mogelijk zou zijn geweest. Dit is een fundamentele kwestie, waarop ik in het kader van deze bespreking geen antwoord kan geven, die ik slechts als probleem aan de lezer kan voorleggen.
Combinatie
De herinneringen van Antelme hebben mij zeer veel geboden. In de eerste plaats is zijn boek indrukwekkend door de combinatie van twee aspecten van het menselijke bestaan: de weergave van de meest elementaire handelingen in het leven van alledag, met de meest fundamentele beschouwing over de kern van het leven.
Onvergetelijk zijn z’n gedachten ’s nachts, wanneer Antelme buiten de barak op de daarvoor aangewezen plek ging plassen en dan naar de sterrenhemel keek. Het mooist en schrijnendst is de beschrijving van het eten van het karige brood. Ik betwijfel of iemand ooit de vitale kracht van een stuk brood, de religieuze betekenis van het woord ”brood” zo indrukwekkend heeft weergegeven als Antelme. Tegenover dat gegeven komt de overdaad van onze huidige cultuur als een vloek op mij over.
”De menselijke soort” heeft mij iets duidelijker gemaakt waarvan ik mij eerder niet zo sterk bewust was. De taal die de Duitse bewakers en hun Poolse en andere trawanten spraken, is een tot het uiterste gereduceerde taal. Gereduceerd in een zeer negatieve zin. De ontmenselijking van de gevangenen uitte zich het sterkst in de scheldwoorden (”Schwein”, ”Scheisskerl”), die eindeloos werden herhaald en de aangesprokene van gespreksgenoot tot dierlijk, verachtelijk wezen reduceerden. De Duitse taal bereikte hier, op deze cultureel zo positief geladen plaatsen als Buchenwald en Gandersheim, een ongehoord dieptepunt, in de monden van degenen die het schelden en het taalgebruik volledig met elkaar hadden vermengd. Schelden en bevelen was voor hen de mooiste vervulling van het spreken.
Taal van de overheersing
Zouden we deze bewakers sociologisch proberen te classificeren, dan is duidelijk dat zij uit de onderste lagen van de bevolking afkomstig waren. Dat leidt mij tot de vraag of het nationaal–socialisme in de grond van de zaak niet een rancuneuze beweging van de na 1918 geknechte kleine burger, proletariër of arbeider is geweest. Wat daarvan ook waar mag zijn, duidelijk is in ieder geval dat de taal in de kampen tot instrument van de overheersing was verworden. Armetieriger Duits dan in de kampen van de nazi’s zal er nooit eerder gesproken zijn. Die armoedige taal was erop gericht de ander op grote afstand te houden, de afstand tussen de zichzelf verheffende supermens en de van alle uiterlijke waardigheid beroofde mens.
Antelme laat zien dat onder de meest benarde omstandigheden iets heel kostbaars van die waardigheid en menselijkheid bewaard kon blijven.