Katholieke tegenhanger van Mak
De Belgische schrijver en journalist Geert van Istendael (1947) heeft zichzelf en de lezer van zijn nieuwste boek een grote dienst bewezen. In ”Gesprekken met mijn dode god” schrijft hij over zijn vader August. En over de eeuw van zijn vader. Op een manier die tot de laatste bladzijde boeit.
Bij het lezen ervan moest ik meer dan één keer denken aan die andere Geert, namelijk Mak. Deze werd in ons land beroemd met zijn ”De eeuw van mijn vader”. Twee boeken van twee Geerten over hun vaders en de tijd waarin ze leefden. Mak geeft in zijn boek meer historische informatie over de twintigste eeuw dan Van Istendael. Toch heeft de manier waarop deze zich tot het verleden van zijn vader verhoudt, ons meer te zeggen dan Mak. Hoe komt dat?
Van Istendael senior werd in de Eerste Wereldoorlog, in een Belgisch vluchtelingenkamp in Engeland geboren. De kleine August Albert Jozef was twee jaar toen het gezin in 1919 naar België terugkeerde. Het staatarme gezin gaat in een rode arbeiderswijk in Sint-Truiden te midden van het schorremorrie wonen. De armoede en ellende walmt je vanuit de Rode Straat tegemoet. De mensen leven in krotten en van de vuilnisbelten. Als de mannen niet in de mijnen kolen delven, gieten ze zich vol met bier. Er is hier nauwelijks iemand die kan lezen. De profeet in deze wijken heet Marx.
Wonderlijk dat de kleine August, de vader van Geert van Istendael, uit het gezin van bijna een dozijn kinderen, te midden van de communistische cellen, en nog geen twaalf jaar, de kant van de kerk kiest. Geert noteert dan over zijn vader, die hij in de ik-vorm laat spreken: „Op dat moment heeft Jezus zelf mij aangesproken.” Guske, zoals de voornaam was, heeft toen hij in de tweede klas zat zijn eerste communie gedaan, waarna hij misdienaar werd.
De bijzonder begaafde jongen gaat naar de middelbare school van de paters salesianen, slaat twee klassen over. Priester wordt hij –in tegenstelling tot wat iedereen dacht– echter niet. Hij ervaart geen roeping.
Zijn roeping ligt in de wereld. Gods wereld, waarin zo veel onrecht, uitbuiting en ellende heersen. Zijn hele leven heeft hij vanaf de tijd dat de paters hem uit nijd geen diploma willen geven, het onrecht uit de wereld geholpen. Hij vindt dat een arbeider meer waard is dan alle goud van de wereld, omdat deze in zijn ogen een kind van God is.
Voor Van Istendael draait alles om de vakbondswereld, waarvoor hij eerst nationaal, en later, na de Tweede Wereldoorlog, internationaal actief is. Hij reist heel de wereld af (in 1960 is hij al meer dan zestig keer om de aarde gevlogen) om in Afrika, Azië en Latijns-Amerika de christelijke arbeidersbeweging te dienen.
Geen revolutionair, maar een oecumenische gelovige is de vader van Geert. Zonder af te doen aan de authenticiteit van zijn geloof, maak ik zijn keus voor modernisering van dit geloof niet mee. Zijn optimisme over het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), dat hij als leek bijwoonde, is daarvan een voorbeeld. Evenzeer zal de rooms-katholieke achtergrond van de schrijver orthodoxe protestanten parten spelen bij het lezen van het boek. Dat neemt niet weg dat het ook protestanten iets heeft te zeggen.
Geert van Istendael schrijft niet alleen heel mooi, maar vooral respect- en liefdevol over zijn vader. En over het geloof van zijn vader, die nimmer afscheid nam van de Rooms-Katholieke Kerk. Zijn roeping om het materiële bestaan van de arbeiders wereldwijd te verbeteren, kwam voort uit zijn christelijke overtuiging. Nergens wordt de bewondering voor zijn vader echter vervelend of dweperig. Van Istendael lijkt zich als het ware tegenover zijn overleden vader te verontschuldigen dat hij zelf wel ongelovig geworden is. Hij schrijft dat hij omwille van zijn vader zijn ongeloof graag even zou schrappen. Hij wil de kern van de overtuiging van zijn vader bewaren. „Wie”, zo schrijft hij, na al die jaren „op de vakbond trapt, trapt op mijn ziel.”
De zoon wil evenals zijn vader gerechtigheid op aarde. Maar hij mist het geloof van zijn vader. Op dit punt blijkt een groot verschil met Geert Mak. Deze beschrijft het verdwijnen van het klassieke christelijk geloof door het westerse moderniseringsproces als een natuurgebeuren. In een wereld van vaccinatie, overvloed aan voedsel, comfort en welvaart, lijkt godsdienst een natuurlijke dood te sterven. Als iets dat niet bij de moderniteit, bij dit technische niveau van de samenleving past. Daarin is het bijna een wetmatigheid dat het christelijk geloof verdwijnt.
Hoe anders is dit bij Geert van Istendael. Het valt hem moeilijk dat hij de erfenis van zijn vader op het punt van het geloof vaarwel heeft gezegd. Hij worstelt ook met de gevolgen van de moderniteit. Hij maakt het leven en werk van zijn vader ook niet mooier dan het geweest is. Tijdens zijn zoektocht wereldwijd in archieven speurt hij naar het werkelijkheidsgehalte van beschuldigingen tegen zijn vader.
Twee waarheden zie ik in de gevoelvolle en innemende beschrijving van dit mensenleven oplichten: Gods kerk is wereldwijd en het geloof zonder de werken is dood. Van Istendael heeft behalve een monument voor zijn vader ook een monument opgericht voor christenen die vanuit hun geloof sociale gerechtigheid nastreven.
Van Istendael
Geert van Istendael werd in 1947 geboren in Brussel. Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Nederland, omdat vader Van Istendael ging werken bij het Internationaal Christelijk Vakverbond dat in Utrecht was gevestigd.
Al tijdens zijn middelbareschooltijd nam Geert innerlijk afscheid van het rooms-katholicisme. „Ik geloof niet meer, maar sociaal-cultureel gezien ben ik niet los van mijn rooms-katholieke wortels”, gaf hij in een interview met het Reformatorisch Dagblad aan.
Na zijn studie sociologie en filosofie aan de Katholieke Universiteit Leuven ging Van Istendael aan de slag als wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van ruimtelijke ordening.
Na een werkloos jaar waagde Van Istendael in 1978 de stap naar de journalistiek. Binnen korte tijd maakt hij furore als journalist en nieuwslezer van de Belgische publieke omroep BRT. Hij zou het vijftien jaar volhouden. In 1993 nam hij ontslag als eindredacteur en ging verder als zelfstandig schrijver.
Van Istendael heeft diverse publicaties op zijn naam staan, waaronder ”Mijn Nederland”. Daarin beschreef hij in 58 hoofdstukken –per letter van het alfabet een of meer hoofdstukken– de eigenaardigheden van het land. Het langste hoofdstuk in dit boek gaat over het Reformatorisch Dagblad. Van Istendael las het een halfjaar lang zeer intensief.
Gesprekken met mijn dode god, Geert van Istendael; uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2009; ISBN 978 90 450 1599 6; 303 blz.; € 19,90.