Debat over geloof in God onmogelijk
Spreken over God mag. Dat moet. Debatteren over God mag niet. Dat was het standpunt van dr. Martin Lloyd Jones. Een uitnodiging van de BBC om met andere wetenschappers in discussie te gaan over het Godsbestaan wees hij resoluut af. Waar liggen de grenzen van de apologetiek?
Verzet tegen het christelijk geloof is er vanaf het begin van het christendom. Paulus schreef al aan de gemeente van Korinthe: „Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid” (1 Kor. 1:23). De Vroege Kerk heeft dat ervaren. Ze heeft eronder geleden. Ze is er ook door gegroeid. Tegen de verdrukking in. En ook door de verdrukking. Want het bloed der martelaren was het zaad der kerk.
Kerken en christenen in de westerse wereld weten al sinds eeuwen nauwelijks meer wat vervolging en verdrukking is. Met uitzondering van de tijd rond de Reformatie leven christenen al sinds de kerstening van Europa, die Karel de Grote met harde hand min of meer voltooide, in vrijheid. Sterker, zij hebben eeuwenlang een bevoorrechte positie gehad. De kerk had macht. Ze zette een stempel op cultuur en samenleving.
Dat is vandaag de dag duidelijk anders. De positie van de kerk is gemarginaliseerd. De cultuur is niet alleen geseculariseerd, maar krijgt steeds meer een antichristelijk karakter.
Wennen
Christenen staan in de hoek waar de klappen vallen. Politici doen er alles aan om de leef– en ademruimte van christenen te beperken. In de media verscherpt de kritiek op het christendom. Wetenschappers doen hun best de onredelijkheid van het geloof aan de kaak te stellen.
Voor christenen is dat wel wennen. In preken wordt er nog wel eens aan herinnerd dat Nederland ooit het Israël van het Westen werd genoemd. Nu lijkt het veel meer op het land der Filistijnen, waar onder andere de afgoden Dagon en Baäl-Zebub werden vereerd.
Lang niet alle christenen zijn zich bewust van de ernst van de situatie. Zij schudden wel het hoofd over de nood der tijden, maar wapenen zich niet. Velen weten geen raad met dit veranderend tij. Als zij aangesproken worden op hun geloof, staan zij met een mond vol tanden.
Binnen kerken groeit het besef dat christenen toegerust moeten worden om zich te kunnen verantwoorden over hun geloof. De belangstelling voor apologetiek, de verdediging van het christelijk geloof, neemt toe. Daarbij gaat het om kennis en vaardigheid. Men moet niet alleen de kernpunten van de christelijke leer weten, maar ook in staat zijn om alert te reageren op de bezwaren en methoden van de bestrijders.
Nooit zwijgen
Niet iedereen zal het tegen geleerden en denkers kunnen opnemen. Toch mag van ieder christen verwacht worden dat hij naar de mate van zijn gaven in staat is een weerwoord te bieden. Vragen als: waarin geloof je? en: waarom geloof je? mogen niet onbeantwoord blijven. De apostel Petrus schrijft: „En zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, met zachtmoedigheid en vreze” (1 Petrus 3:15).
Zwijgen mag ook niet als men van zichzelf zegt wel met het hoofd maar niet met het hart te geloven. Dan nog geldt: rekenschap geven! Een niet–christen heeft geen boodschap aan de innerlijke twijfel of ongelovige gedachten van een christen. Sterker, hij snapt er niets van. Dat maakt het christelijk geloof voor hem nog belachelijker dan hij het al vindt. Wel zeggen dat je gelooft maar het in werkelijkheid niet doen, dat is bizar.
Over de vraag of men met argumenten ontleend aan de logica en de wetenschap het christelijk geloof kan verdedigen, is al veel gezegd en geschreven. De Rooms-Katholieke Kerk beweert met grote stelligheid dat het mogelijk is met zuiver rationele argumenten het bestaan van God te bewijzen. Als mensen door die argumentatie niet overtuigd worden, is dat geen kwestie van onmacht om te geloven maar van onwil.
Binnen het protestantisme is de gedachte dat het geloof met wetenschappelijke argumenten kan worden bewezen eerst en vooral overgenomen door de liberale theologie. Die gaat uit van de autonomie van het menselijk denken. Voor dat denken willen liberale theologen de redelijkheid van het christelijk geloof aannemelijk maken. Overigens kozen ook meer orthodoxe theologen dat spoor, met als gevaar dat ze in hun theologische arbeid zich lieten leiden door de vragen die de ratio stelde.
Het is de theoloog Karl Barth geweest die met deze opvatting radicaal afrekende. Fundamenteel in zijn theologie was dat God de „Gans Andere” is. Het aanvaarden van Gods Woord is volgens hem geen zaak van bewijs, maar van geloof. Het is naar zijn overtuiging niet mogelijk en niet nodig om het bestaan van God te bewijzen. Ieder die dat wel doet, twijfelt volgens Barth feitelijk aan God en Zijn Woord.
Barth heeft in zekere zin gelijk. Het is inderdaad zo dat het onmogelijk is de inhoud van het christelijk geloof volledig en afdoende te bewijzen. God is groot en wij begrijpen Hem niet. „De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want ze zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden” (1 Kor. 2:14).
Niet onmogelijk
Betekent dit dat er dan helemaal geen apologetiek mogelijk is? Zeker niet. Een christen gelooft dat God en Zijn Woord waar zijn. Dat staat voor hem als een paal boven water. Wanneer ons menselijk redeneren tot andere conclusies komt dan de Bijbel zegt, weet een christen dat wij er goed naast zitten. Ons verstand is verduisterd. De prestaties van het menselijk denken zijn daarom altijd onvolkomen. Wij zien slechts wat voor ogen is. Vanuit dat besef zal een christen altijd een beroep doen op de openbaring van God. Dat is zijn plicht.
Omdat een christen weet dat de redeneringen die ingaan tegen de Bijbel uiteindelijk onwaar zullen blijken te zijn, zal hij moeten proberen het onjuiste van die gedachten aan te tonen. Daar moet de christelijke apologetiek zich vooral op richten. Het boek ”Er is geen God en Philipse is zijn profeet” van drs. G. A. van den Brink is daar een voorbeeld van. Van den Brink wil daarin niet zijn eigen geloof in God rechtvaardigen, maar veelmeer de onjuistheden in het denken van de atheïst Philipse aantonen.
De christelijke apologetiek kan bijvoorbeeld ook ingezet worden als men de historiciteit van de opstanding van de Heere Jezus betwist. Men kan met historische getuigenissen de onjuistheid van de ontkenning van de opstanding aantonen. Apologeten uit met name Amerika hebben op dit terrein de laatste tien jaar enkele goede boeken geschreven. Evenzo zijn er christelijke wetenschappers die met bewijsmateriaal en met verklaringsmodellen de onjuistheid van de evolutietheorie weten aan te tonen.
Steeds moeten christenen daarbij wel beducht zijn voor het gevaar dat ze zelf lopen. Het historische bewijsmateriaal of de wetenschappelijke redeneringen die in het voordeel van het christelijk geloof zijn, mogen nooit de grond van het geloof worden. De schepping is niet waar omdat creationisten de historiciteit daarvan aantonen. De schepping is waar omdat God dat in Zijn Woord zegt. Archeologische vondsten, historische getuigenissen en wetenschappelijke vindingen ondersteunen het geloof, ze gronden het niet. Over die vondsten en verklaringsmodellen kan gediscussieerd worden, over de geloofsinhoud niet.
Geen debat
Onlangs wees ds. R. van Kooten in de Veluwse Kerkbode erop dat dr. Martin Lloyd Jones uit principe nooit wilde deelnemen aan een debat over het geloof in God. Lloyd Jones kreeg in 1942 een uitnodiging van de BBC om voor de televisie te debatteren over de geloofsleer met dr. Joad, een vooraanstaand Brits wetenschapper die er uitgesproken atheïstische denkbeelden op nahield. Lloyd Jones weigerde. Hij zwichtte ook niet voor het argument dat het debat veel media-aandacht zou trekken en het dus een prachtige gelegenheid was om de boodschap van het Evangelie uit te dragen.
Voor zijn weigering had Lloyd Jones vier redenen, die alle vandaag de dag nog hun betekenis hebben.
God is geen onderwerp voor discussie, omdat Hij is Wie Hij is en Wat Hij is. Men mag Hem niet reduceren tot een filosofisch probleem. Ook al vinden niet-christenen dat onzin, christenen moeten zich daardoor niet laten verleiden. Zij geloven dat God de Onbevattelijke is. Hij is de Heilige. Mozes moest bij de brandende braambos de schoenen van de voeten doen. Mensen moeten tot Hem naderen „met eerbied en godvruchtigheid. Want onze God is een verterend vuur” (Hebr. 12:28-29).
Bij het geloof gaat het om verheven zaken, die niet alleen het leven van mensen op aarde betreffen maar ook hun eeuwige bestemming. Dat zijn hoogst ernstige zaken, die alleen in een sfeer van bezinning aan de orde gesteld kunnen worden. Daar mag dan niet op spitsvondige wijze over gedebatteerd worden. „De zogenoemde discussies en dialogen over het geloof op radio en televisie zie ik over het algemeen als louter vermaak. De ongelovige krijgt evenveel tijd als de gelovige en dan is er het steekspel van het debat en scherts en pret. Het programma is zo samengesteld dat het onderwerp niet diep uitgespit kan worden. Ik verklaar dat het onderwerp waarmee we ons bezighouden zo uitermate ernstig, van zo’n groot belang en zo urgent is dat we nooit zullen toestaan dit op zo’n manier te benaderen,” aldus Lloyd Jones.
Een debat over het geloof in God met een niet-christen is een onmogelijkheid. Een ongelovige snapt niet eens waarover het gaat. Hij is blind voor geestelijke zaken en hij verkeert in duisternis. Het geloof is een geestelijke zaak en alleen door de verlichting van Gods Geest kan men er iets van verstaan.
Boven alles heeft de mens nodig vernederd te worden. Hij is van nature boos en trots. In 1 Kor. 1 vraagt Paulus: „Waar is de wijze? Waar is de Schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw?” De apostel wijst erop dat de Heere zegt: „Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en het verstand der verstandigen zal ik te niet maken.” God discussiert niet met de ongelovige mens, maar Hij laat hem zijn dwaasheid zien. „Heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt?”
Gelijkhebberig
Christenen zullen in deze tijd er niet aan ontkomen antwoord te geven op de vragen en aanvallen van niet-christenen. Apologetiek is nodig, al zijn er duidelijk grenzen.
Maar nog meer dan het apologetische verweer is het getuigende gesprek noodzakelijk. Daarvan mag de toon niet gelijkhebberig zijn. Dat hoeft ook niet. Want de waarheid van Gods Woord staat onomstotelijk vast. Het christelijk geloof hoeft het gelijk niet te krijgen, dat heeft het al. Bovendien hindert die gelijkhebberige toon de gunning die in het getuigend gesprek altijd gelegd moet worden. Het gaat immers om het behoud van de ander.