De bloemlezing als kathedraal
Het samenstellen van een bloemlezing is een heikele zaak. Welke dichter wordt opgenomen, welke genegeerd? Welke gedichten worden gekozen, welke verworpen? Terecht zouden dichters en lezers hiertegen kunnen protesteren. Wat geeft immers de samensteller het recht te bepalen wat er wel of niet toe doet?
Hoe gerechtvaardigd in andere gevallen ook, zulke kritiek zou voor ”De 21ste eeuw in 185 gedichten” van Gerrit Komrij voorbarig en onterecht zijn.Van oorsprong (in de nadagen van het Romeinse Rijk maakte men al ”florilegia”) is het verzamelen van letterlijk ‘uitgelezen’ citaten of gedeelten te vergelijken met bloemen plukken. Tijdens het voortgaan door het literaire veld wordt hier en daar een bloem geplukt. Dit uitgelezen exemplaar, dat door kleur, geur of vorm opvalt, wordt toegevoegd aan het boeket, als het daar tenminste in past. De samensteller presenteert dan ook zijn persoonlijke voorkeur en heeft niet de rol van jury en rechter tegelijk. Het idee van selectie, niet als gelegenheidsschikking maar om het lectuurkaf van het literaire koren te scheiden, is een veel recentere aanmatiging.
Gelukkig is Komrij zich terdege bewust van de toevalligheid en het arbitraire karakter van zijn keuze. Op humoristische wijze legt hij zijn selectiecriteria uit, namelijk dat de dichter maximaal 34 mag zijn en in de 21e eeuw moet hebben gepubliceerd. Zijn ”Vooraf” is daarmee passend kort en ”to the point”: dit zijn gedichten die hem zijn opgevallen.
Wil dat zeggen dat ook anderen deze selectie met plezier zullen lezen? Het mooie van een bloemlezing is juist dat er altijd wel gedichten in staan die een toevallige lezer kunnen bekoren.
Sommige gedichten zijn opgebouwd rond een onverwachte gedachte of een literaire knipoog, zoals ”Herschrijving van Ulysses” van Lernert Engelbreghts. Andere spelen met een knappe vorm of proberen woorden te geven aan een gemoedstoestand, een indruk of een maatschappelijk probleem. In sommige gedichten gaan een aantal van deze dingen mooi samen, zoals in “Lichtgelovig” van Reine De Pelseneer.
Zij schildert in één goedlopende strofe feilloos de schijnreinheid van een willekeurig dorp: de stoepjes schoon, maar achter de dorpel schuilt van alles. De kerk is in dit duistere dorp geen kaarsje, maar een groot licht dat de huizen vangt in haar schijnsel, of moeten we eerder denken aan schijn-heiligheid? Worden de schaduwen in het dorp niet juist dieper door deze schijn? Of heeft ieder dorp waar de kerk het licht is, nog verlichting nodig?
Gedichten zoals deze steken niet alleen goed in elkaar, ze vragen ook om aandachtig lezen en dwingen tot bezinning op wat er nu precies staat en daarmee ook op de wereld waar ze naar verwijzen.
Toont ”De 21ste eeuw in 185 gedichten” een goed beeld van de Nederlandstalige poëzie? Nee. Daar is Komrij ook heel eerlijk over. Sommige dichters uit deze bundel zullen spoedig vergeten raken en poëten die er niet in staan, zullen misschien tot in lengte van dagen gelezen worden.
Heeft het dan wel nut een verzameling als deze te lezen? Een bloemlezing lijkt wel wat op een kathedraal. Er zijn talloze details te bewonderen, die ook prachtig zijn zonder naar een grote lijn of thema te zoeken. Die afzonderlijke citaten of overwegingen kunnen zeer de moeite waard zijn om te lezen, misschien tot lering, maar zeker ook gewoon om van te genieten.
Misschien dient het lezen van poëzie en literatuur niet een direct nut, maar alleen al de aanwezigheid van gedichten als ”Lichtgelovig” maken het lezen van ”De 21ste eeuw in 185 gedichten” zeer de moeite waard.
Lichtgelovig
Dit is een dorp waar elke dag
dezelfde is: de drempels schoon
en straten vol van duisternis.
Het licht is voor de kerk.
Geen kaars die brandt
maar vloedlicht dat de gevels vangt
en schijnt van heiligheid.
Het baat niet, want het blijft een dorp
dat om verlichting vraagt.
Reine De Pelseneer
De 21ste eeuw in 185 gedichten, Gerrit Komrij;
uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 234 5434 2; 224 pag.; € 16,90.