Enquête moet leiden tot doorvragen
Een enquête? Is dat niet wat overdone? Die vraag zou kunnen rijzen na het nieuws dat een meerderheid in de Kamer een parlementaire enquête wil naar het ontstaan van de kredietcrisis en de beleidsmatige reactie van politiek en bestuur op die crisis.
Voor een parlementaire enquête moet veel worden opgetuigd. Een groep Kamerleden is een jaar of langer geheel uit de roulatie. Er moet een bataljon ambtenaren worden ingezet en er zijn tal van faciliteiten nodig. Kortom: tot zo’n megaoperatie moet je niet te snel besluiten. Ook niet omdat dit zware parlementaire wapen weliswaar niet ongebruikt in de kast mag blijven liggen, zoals tussen 1948 en 1982 gebeurde, maar ook behoed moet worden voor inflatie.Toch is de keuze van de Kamer om nu, zeven jaar na het afronden van de Screbrenica-enquête, dit instrument weer eens van stal te halen, beslist geen gekke.
In de eerste plaats omdat het thema waarop het onderzoek zich gaat richten, zeer relevant is. Met de kredietcrisis en het bestrijden daarvan waren en zijn miljarden aan overheidsgeld gemoeid. Het is bij uitstek de taak van een volksvertegenwoordiging om toe te zien op de wijze waarop een regering het belastinggeld van burgers besteedt. Dit heeft alles te maken met het zogeheten budgetrecht, waarover de Tweede Kamer al sinds de 19e eeuw beschikt.
In de tweede plaats omdat het onderzoek dat de commissie-De Wit tot nu toe verricht heeft, al bij voorbaat bedoeld was als het eerste deel van een tweeluik. Het gisteren gepresenteerde rapport richt zich op de oorzaken van de financiële crisis. Het tweede deel van het onderzoek –dat dus nog verricht moet worden– betreft de vraag hoe adequaat de maatregelen zijn geweest die het kabinet ter bestrijding van de crisis heeft genomen. Door deze fasering van de onderzoeksopzet kan nu, zonder gevaar van dubbelwerk, het onderzoek gemakkelijk worden omgezet in een officiële enquête.
De derde reden om tot een enquête te besluiten is dat het eerste deel van het onderzoek tegenstrijdigheden aan het licht heeft gebracht die juist door een enquête opgehelderd kunnen worden. Zo is het opmerkelijk dat zowel oud-minister van Financiën Bos als DNB-directeur Wellink in het verleden aangaf de overname van ABN AMRO wel te hebben willen tegenhouden, maar dat zij daar wettelijk en beleidsmatig geen ruimte voor hadden. De commissie-De Wit daarentegen stelt dat Bos en Wellink wel degelijk ruimte hadden om in deze kwestie tot een negatief besluit te komen, maar dat zij die ruimte bewust niet hebben benut. Die tegenstrijdigheid is het waard verder onderzocht te worden. Een enquête, waarbij mensen onder ede gehoord kunnen worden, is daarvoor het aangewezen middel.
Tegelijkertijd mag duidelijk zijn dat de enquête geen tovermiddel is. Dit instrument is alleen effectief als het deskundig gehanteerd wordt. Wat dat betreft mogen de commissieleden nog wel wat oefenen in het effectief ondervragen van personen. In het nu af geronde onderzoek leek het ondervragen soms te veel op het afwerken van vragenlijstjes. Dat kan beter. Ondervragen is ook doorvragen.