Gever moet vertrouwen hebben in besteding
De laatste jaren volgen berichten over het vermeend onjuist besteden en beheren van gelden door goede doelen elkaar steeds sneller op. Recentelijk waren deze signalen er ten aanzien van de stichting Zending over Grenzen te Almere en de stichting Freule Lauta van Aysma te Veenendaal. Pieter Alblas
vindt het noodzakelijk dat goededoelenorganisaties nadenken over de wijze waarop zij omgaan met het door gevers in hen gestelde vertrouwen. Gevers willen er zeker van zijn dat het geld goed besteed wordt. Wie geld schenkt aan een goed doel, moet erop kunnen vertrouwen dat het begunstigde doel steunwaardig is en dat het geld gebruikt wordt waarvoor het bestemd is. De gever gaat ervan uit dat de goededoelenorganisaties doelmatig werken (blijft er niets aan de strijkstok hangen), dat het geld besteed wordt (en niet opgepot) en dat het werk resultaat heeft (de vraag naar de effectiviteit c.q. impact).
Ophef in de media schaadt in bijna alle gevallen het vertrouwen van de gevers in organisaties die zich inzetten voor een goed doel. Wat er ook van die ophef waar is: waar rook is, is vuur.
De vraag of gelden goed besteed waren, kwam onder meer aan de orde toen de organisatie Foster Parents Plan Nederland in augustus 2001 flink onder vuur kwam te liggen. Het onderzoeksrapport van een commissie onder leiding van oud-minister De Boer concludeerde dat Foster Parents haar donateurs jarenlang voor de gek had gehouden. De organisatie zou een te rooskleurig beeld hebben gegeven en de communicatie naar de gevers liet veel te wensen over. Dit heeft een heftig publiek debat opgeleverd en heeft Foster Parents veel donateurs gekost.
Verantwoording gevraagd
In onze tijd zal een organisatie moeten laten zien wat er met het geld gebeurd is, hoe het besteed is en hoe het beheerd wordt. Een organisatie die onvoldoende verantwoording aflegt over de wijze van fondswerving en het besteden en beheren daarvan, loopt een groot risico dat gevers in de toekomst minder of geen gelden meer verstrekken. Onvoldoende verantwoording afleggen leidt tot fondswering!
Een houding als ”vertrouw ons maar, wij hebben het beste ermee voor, wij zijn zeer bewogen” gold alleen in situaties als beschreven in 2 Koningen 12. In het 15e vers staat: „Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk.”
Professor Theo Schuyt van de Vrije Universiteit Amsterdam constateert op basis van onderzoek dat christenen (te) goed van vertrouwen zijn bij steun aan goede doelen. Christenen moeten mondiger worden als het gaat om het afleggen van verantwoording door goededoelenorganisaties. Professor Schuyt adviseert bij het geven sowieso een organisatie uit te zoeken met het CBF-keur. (CBF staat voor Centraal Bureau Fondsenwerving.) Een organisatie met een CBF-keur geeft aan dat zij zich optimaal inspant om verantwoord fondsen te werven en te besteden. Het publiek mag volgens het CBF ervan uitgaan dat keurmerkhouders niet te veel kosten maken en dat er eenvoudigweg goed met de giften wordt omgegaan.
Met het CBF-keur is een aantal zaken goed geregeld. Zo is afgesproken welk deel van de inkomsten maximaal besteed mag worden aan het werven van gelden, het zogenaamde kostenpercentage eigen fondswerving. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over onder meer de onafhankelijkheid en de samenstelling van het bestuur, de presentatie van de vrij besteedbare gelden en de wijze van externe verslaggeving. Tot en met het verslagjaar 2002 ontbrak aan het criterium bestedingen een wezenlijk aspect. Slechts formele eisen werden hieraan gesteld, zoals het passen binnen de doelstelling en het besteden overeenkomstig de financiële begroting.
Interne beheersing
Om adequaat verantwoording af te kunnen leggen is ten aanzien van het aspect bestedingen meer nodig. In 2002 heeft een werkgroep, bestaande uit externe deskundigen op het gebied van interne beheerssingssystemen en verslaggeving, vertegenwoordigers van de goededoelenorganisaties en medewerkers van het CBF, zich gebogen over de onderbelichting van het aspect bestedingen. Dit heeft geresulteerd in criteria ten aanzien van de bestedingen waaraan goededoelenorganisaties met het CBF-keur vanaf 1 januari 2004 moeten voldoen.
De waarborgen voor het goed besteden en beheren van gelden worden gevonden in een intern beheers- of kwaliteitssysteem. Een dergelijk systeem biedt waarborgen dat risico’s dat gelden verkeerd besteed of beheerd worden, geminimaliseerd zijn. Het interne beheersingssysteem heeft drie onderdelen.
Ten eerste de richting. Hierin wordt voor de totale organisatie en per project bepaald wat de doelstellingen zijn, de gewenste resultaten, de kansen en bedreigingen, de sterkten en de zwakten en de kritische succesfactoren.
Het tweede onderdeel is de inrichting. Hierin wordt bepaald welke organisatiestructuur nodig is, welke deskundigheid vereist is, de verdeling van functies en taken, de vaststelling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de communicatie met de gevers en het kostenplaatje. Daarnaast zijn alle spelregels van belang die gelden bij het uitvoeren van projecten.
Het derde onderdeel is de verrichting. Hierbij gaat het om het volgen van de resultaten, zowel per project als in totaal.
De invulling van een intern beheersingssysteem is per type organisatie verschillend. Voor een internationale hulpverleningsorganisatie geldt een andere invulling dan voor een belangenbehartigingsorganisatie. Het basisprincipe, richting, inrichting en verrichting, is wel hetzelfde.
Door in het jaarverslag een korte beschrijving op te nemen van het intern beheerssysteem kan een organisatie laten zien hoe zij werkt, hoe wordt omgegaan met risico’s en wat de resultaten zijn. Met een open houding kan zo aan de gevers worden getoond hoe de werkwijze is.
Nog een stap verder is een houding van het delen van dilemma’s met gevers door in overleg met hen de gelden te besteden. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de vraag of hulpverlening of zending, gezien de risico’s, in een bepaald corrupt land uitgevoerd kan worden. Als de gever betrokken wordt in een dergelijk vraagstuk kunnen daarmee ook de verantwoordelijkheden worden gedeeld.
Met de nieuwe criteria wordt het CBF-keur een sterk keurmerk. Iedere goededoelenorganisatie die zichzelf serieus neemt zou dit keurmerk moeten hebben. Het vormt een basisvoorwaarde voor het bestaansrecht, de legitimiteit van de organisatie. Ook kleine organisaties kunnen aan de nieuwe eisen voldoen, hoewel zij veelal roepen dat het te veel tijd en geld kost. In de praktijk blijkt dit nogal mee te vallen.
Laat zien!
Bestuurders die roepen dat ze niet weten waar hun euro’s blijven, moeten zich flink achter de oren krabben en snel gaan nadenken hoe zij hun organisatie weer op het juiste spoor krijgen. Het gaat immers om het vertrouwen van de gever! Tevens hebben bestuurders te maken met bestuurdersaansprakelijkheid. Zij kunnen op grond van veel wettelijke bepalingen hoofdelijk, persoonlijk aangesproken worden voor handelingen van de organisatie waarvan zij bestuurder zijn. Het gaat om de houding die een organisatie wenst in te nemen ten opzichte van haar gevers in het omgaan met het door hen geschonken vertrouwen. Mijns inziens vraagt die om openheid, het helder afleggen van verantwoording. Kortom, op transparante wijze laten zien dat de zaak op orde is.
De auteur is verbonden aan Hak & Baak Accountants en Belastingadviseurs te Sliedrecht en was als extern deskundige lid van de werkgroep Bestedingen van het CBF die geadviseerd heeft bij de nieuwe eisen ten aanzien van bestedingen.