Het valt tegen
Hoewel de Amerikanen nog steeds oprukken en Iraakse tegenaanvallen weinig of niets opleveren, valt het verloop van de oorlog toch tegen. Van een snelle opmars naar Bagdad, waarbij de Amerikaanse troepen door de bevolking als bevrijders worden binnengehaald, is niets terechtgekomen. De zware bombardementen hebben ook niet geleid tot een volksopstand tegen Saddam of een totale desintegratie van het Iraakse leiderschap.
Van aanvallen met chemische en biologische wapens is tot dusver niets gebleken. Maar de tegenstand die de verschillende Iraakse troepenonderdelen met hun conventionele wapens weten te bieden, moet niet uitgevlakt worden.
Technologisch hebben de Amerikanen een geweldig overwicht op de Iraakse strijdkrachten. Zij beheersen het luchtruim en dat is sinds de Tweede Wereldoorlog van levensbelang. Zonder twijfel heeft Amerika het sterkste leger ter wereld. Maar daarmee is toch niet alles gezegd.
In de rimboe, in bergachtige gebieden en in stedelijke agglomeraties heeft die militair-technologische voorsprong maar een beperkte waarde. Zeker als men geconfronteerd wordt met een fanatieke tegenstander, die zijn toevlucht neemt tot jarenlange guerrilla-acties. Dat hebben de Amerikanen in Vietnam en de Russen in Afghanistan ondervonden. Vandaar ook de beduchtheid van Amerikaanse generaals en politici voor straatgevechten in Bagdad.
De oorlog tegen Irak kreeg van de Amerikanen de naam Iraqi Freedom mee. Het ging hen niet om het veroveren van een land, maar om het bevrijden van het Iraakse volk van een dictator.
Een dictator die niet alleen een bedreiging vormde voor de wereldvrede, maar ook in eigen land een meedogenloos regime gevestigd had. Tienduizenden Irakezen zijn door Saddam Hussein gedood, honderdduizenden hebben de dood gevonden in roekeloze oorlogen tegen Iran en Koeweit, miljoenen zijn het land ontvlucht. Degenen die achterbleven, verkeren in armoede en vrees.
Tot dusver vertonen die arme onderdrukte Irakezen echter weinig enthousiasme voor hun bevrijders. Uiteraard heeft dat te maken met de slachtoffers die bij de Amerikaanse beschietingen en bombardementen vallen. Zeker in Bagdad verkeren de mensen dag en nacht in angst en vrees. Oorlog is iets verschrikkelijks. Bovendien herinneren ze zich dat de Amerikanen hen na de vorige Golfoorlog in de steek gelaten hebben.
Maar er is meer. Kennelijk is de kloof tussen het Westen en de Arabische en islamitische wereld zo groot geworden dat Irakezen die niet tot de kliek rondom Saddam Hussein behoren, de Amerikanen eerder als hun vijanden dan als hun bevrijders zien. Dat geldt ook voor Arabieren en islamieten buiten Irak. Saddam mag dan een schurk zijn, maar hij is wel een Arabier en een geloofsgenoot.
Dat betekent dat de Amerikanen niet alleen een forse strijd te voeren hebben op het militaire vlak, maar ook politiek en psychologisch. Ze moeten niet alleen de oorlog winnen, maar ook de vrede.
Anders wordt het nieuwe Irak een moeras waarin de Amerikaanse bezettingstroepen steeds verder wegzinken of een land dat net zo vijandig staat ten opzichte van het Westen als het Irak van Saddam Hussein. Dan misschien met een regering van fundamentalistische signatuur, maar dat is toch ook geen verbetering.
In ieder geval kunnen de Amerikanen uit de gebeurtenissen van de laatste anderhalve week concluderen dat ze niet te makkelijk moeten denken over het voeren van een oorlog. En het is ook niet zo dat men overal ter wereld zit te wachten op het overnemen van de Amerikaanse cultuur, inclusief een democratisch staatsbestel.