Gevallen
Dit huis is gevallen, dat is te zeggen, naar de kracht van het Woord: het is gebroken, het is gescheurd, omdat het niet was gegrond op Christus. Het kon de beproevingen van God niet verduren. Dit wordt „een vallen” genoemd, om uit te drukken dat elk onbekeerd mens zo zal vallen en zo zal zinken. Ja, alle moed en hoop zal hem ontzinken, gepaard met alle verschrikking van rondom.Nu zegt de Heere dat zijn val groot was. Dat wil zeggen dat het naar de kracht van het Woord een breuk, een scheur was die onherstelbaar is. Die val is verschrikkelijk, ja dodelijk. Het is een eeuwig vallen en naarmate nu zijn val groot en zijn zinken diep is, bewijst dit dat er, naar Jezus’ eigen woorden, trappen zullen zijn in de verdoemenis. Wat houdt de Heere nauwkeurig het oog op de gesteldheid van ieder mens naar binnen, waarop hij bouwt. Waarom toch zou de Heere anders deze zaak met zo’n gelijkenis zo zorgvuldig aandringen?
Wijst de Heere hier in deze gelijkenis ook niet aan dat de ware godzaligheid en het nagemaakte of versierde werk van nabijkomende christenen en van geveinsden, in schijn elkaar zeer nabij kunnen komen? Wel, vrienden, eenieder zet vast een huis neer, zo sierlijk als hij kan. Iedereen schept een hoop op zalig te worden, en iedereen heeft een grond waarop het gebouw, zo hij meent, vaststaat. Wie zal onderzoeken waarop het gegrond is, op de steenrots of op zandgrond?
Justus Vermeer, ouderling te Utrecht (Verzameling van enige oefeningen, 1747)