„Opvang in gezin goed voor jonge moeder”
Gast- en pleeggezinnen zijn een geschikte vorm van opvang voor jonge moeders en hun kind. De gezinsopvang vermindert de krapte in de huidige instellingsgebonden opvang.

Dat stelt de Vereniging ter Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) na een onderzoek waarvan de vereniging de resultaten gistermiddag in Ede presenteerde. Uit het onderzoek blijkt dat jonge moeders met name behoefte hebben aan hulp bij praktische vragen over bijvoorbeeld huisvesting en financiën.Een gezin biedt moeder en kind een veilige omgeving waarin ze bij elkaar kunnen blijven en uithuisplaatsing van het kind (nog) niet aan de orde is. De jonge moeder krijgt er meer aandacht en meer continuïteit in de begeleiding dan in een instelling. Er is in een gastgezin meer flexibiliteit en meer maatwerk.
In een gezin is er ruimte voor aanraking, koestering en liefde; opvoedingsaspecten die in een institutionele setting minder aandacht krijgen. Opvang in een gezin heeft ook meerwaarde, omdat een veilige hechting tussen de moeder en haar baby wordt voorgeleefd. Opname in een gezin biedt een jonge moeder meer mogelijkheden om een eigen netwerk op te bouwen. De vader van de baby en de ouders van de jonge moeder kunnen op een laagdrempelige manier bij het begeleidingsproces betrokken worden.
Door het inzetten van gastgezinnen, pleeggezinnen en gezinshuizen neemt de druk bij de intensievere instellingsgebonden opvang af. Hierdoor komen er meer plekken beschikbaar voor jonge moeders die specifieke en intensieve begeleiding nodig hebben.
Door het sneller inzetten van gezinnen en gezinshuizen kunnen jonge moeders sneller geholpen worden, stelt de VBOK. Dat kan bewerkstelligen dat jonge moeders zelf voor hun kind leren zorgen, waardoor wordt voorkomen dat het kind uit huis wordt geplaatst.
Bij de opvang is het kerndoel dat de meisjes in een stabiele en veilige woonomgeving verblijven, waar ze leren zo zelfstandig mogelijk hun baby te verzorgen en op te voeden. Dit doel kan volgens de onderzoekers sneller worden bereikt wanneer de regelgeving daar ruimte voor biedt. Daarvoor moeten de indicatiestellingen en de financiering worden aangepakt.
Het onderzoek beperkt zich niet tot tieners, maar richt zich op alle jonge moeders: vrouwen die voor hun 24e verjaardag hun eerste kind krijgen. Alleenstaande jonge moeders willen zo snel mogelijk zelfstandig wonen met hun kind. Zij realiseren zich echter meestal dat dat niet direct gerealiseerd kan worden. Gezinsopvang beschouwen de meeste jonge moeders dan als een passende en acceptabele opstap naar zelfstandigheid. Van de 29 geraadpleegde moeders wezen slechts drie gezinsopvang af.
Instellingen die zich richten op opvang van verstandelijk beperkte jonge moeders zijn overigens minder positief over de opvang door gezinnen of gezinshuizen. Bij deze groep moet volgens de onderzoekers bekeken worden of de aard van de beperking plaatsing binnen gezinsopvang haalbaar en wenselijk maakt.
Volgens het rapport moeten de Bureaus Jeugdzorg actief naar gezinsopvang gaan verwijzen. Bij zowel de opvanggezinnen als de organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van gezinsopvang voor jonge moeders is meer kennis over juridische verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid nodig.
Ook het aantal plekken in vrouwenopvanghuizen en vergelijkbare residentiële instellingen moet volgens het rapport worden uitgebreid.
In pleeggezin is vraagbaak in de buurt
Van onze verslaggever
DALFSEN – Het gezin van moeder Lammie („achternaam hoeft niet, ik ben niet belangrijk”) uit Dalfsen telt naast haar man en drie eigen kinderen, drie pleegkinderen en een tienermoeder met haar baby. „Het ging eigenlijk vanzelf.”
Haar eerste pleegkind arriveerde bijna zes jaar geleden. „Ik had altijd al iets met de pleegzorg. Toen we door een verhuizing op deze boerderij kwamen, kregen we er ook ruimte voor.”
Lammie, gereformeerd vrijgemaakt, ging in zee met het seculiere Trias Pleeghulp. „We hadden ons eerst opgegeven bij de SGJ, maar daar moesten we een jaar wachten voordat we de verplichte instapcursus konden volgen. Dat duurde me te lang.”
Een vijftiental pleegkinderen bood ze inmiddels onderdak. Momenteel verblijven er nog drie bij haar in huis. „Zoiets lukt alleen als je hele gezin erachter staat. We hebben ooit een kereltje gehad van allochtone komaf, een jaar jonger dan mijn kleinste. Als zij niet deed wat hij vroeg, mepte hij erop los. Hij is overgeplaatst. Ik heb toen even overwogen ermee te stoppen. Totdat mijn kinderen zeiden: Maar mam, zo zijn ze toch niet allemaal?”
Toen ze voor het eerst het verzoek kreeg een tienermoeder pleegzorg te bieden, zei Lammie nee. „Ik dacht: Mijn eigen kinderen zijn ook aan het puberen, dat gaat niet samen.” Kort daarna kreeg ze weer een aanvraag; nu voor de baby van een tienermoeder. „Daar heb ik ja op gezegd. De komst van dat pleegkindje was voor mij best aangrijpend. Ik heb vaak gedacht: Wat schrijnend voor zo’n moeder, als je kind je al zo vroeg afgenomen wordt.”
Het onderwerp hield Lammie bezig, zelfs zozeer dat ze samen met haar gezin besloot de schuur om te bouwen tot woning om onderdak te kunnen bieden aan tienermoeders en hun kind. Drie tienermoeders deden de woning inmiddels aan. Twee staan er intussen op eigen benen, één moeder, minderjarig, verblijft nog steeds met haar kind in het gezin. Beiden zijn onder toezicht gesteld door de Raad voor de Kinderbescherming. „Mijn man en ik zijn alleen pleegouders, de voogdij over beiden ligt bij Bureau jeugdzorg.”
Pleeggezinnen kunnen veel betekenen voor tienermoeders, stelt Lammie. „Ik probeer hun een vorm van zelfstandigheid bij te brengen. Ik vraag hen zich elke ochtend rond tien uur even bij mij te melden. Dan nemen we samen de dag door en maken een planning. Op de ligging van de boerderij, ver buiten de bebouwde kom, willen ze nog wel eens mopperen. Maar je nabijheid als pleegmoeder waarderen ze wel. Bijvoorbeeld als hun kind huilt en niet tot bedaren is te brengen. De laatste keer dat een moeder me daarvoor aanschoot, vroeg ik: Wat zou je doen als je nu alleen was? Hem even uit bed pakken, zei ze. Dan zeg ik: Nou, dan moet je dat nu ook maar even doen.”
Een van de drie moeders die bij het gezin vertoefden, gedroeg zich onaangepast. „Als zij binnenkwam voor een praatje, trokken mijn kinderen zich maar even boven terug. Maar door de ondertoezichtstelling paste ze zich redelijk aan. Een voogd zal niet snel toestaan dat ze met hun kind op zichzelf gaan wonen, dus hier weggaan zou betekenen dat ze weer worden gescheiden van hun kind.”
Een enkele keer proeft Lammie bij de moeders waardering voor de normen in het christelijke gezin. „Een van die meisjes kwam hier toen we net twintig jaar waren getrouwd. Toen ze dat hoorde, zei ze: Saai zeg, twintig jaar bij dezelfde man. Daar hebben we heel lang over doorgepraat. En laatst zei ze: Wat lijkt me dat mooi, als je vriend je twintig jaar trouw blijft. Dat deed me wel wat.”
Juridisch kader als knelpunt
Binnenlandredactie
Het lukt niet zomaar om een tienermoeder met haar kind in een en hetzelfde pleeggezin geplaatst te krijgen.
„Daar komt heel wat bij kijken”, zegt manager Bea Sonneveld van de VBOK, die betrokken was bij de plaatsing van een tienermoeder en haar kind in het pleeggezin uit Dalfsen.
Meerdere complicaties spelen een rol. Sonneveld: „Als een jonge moeder en haar kind beiden op basis van een pleegzorgindicatie in een gezin worden geplaatst, zijn de pleegouders verantwoordelijk voor de opvoeding van de baby. Dat botst met de Pleegkinderenwet, die voorschrijft dat opvoedingsverantwoordelijkheid niet overdraagbaar is. Daarom voorziet die wet niet in de doelstelling van gezinsopvang voor een jonge moeder én haar kind. Dat is een voorbeeld van een probleem.”
Oplossingen heeft ze wel. „Als de jonge moeder een indicatie heeft voor plaatsing in een pleeggezin zou het kind met toestemming van de voogd met haar kunnen meegaan. Het heeft dan geen afzonderlijke indicatie nodig.” Nog mooier zou Sonneveld het vinden als er „een aparte indicatie” zou worden gecreëerd voor moeder én kind.
Het gisteren verschenen rapport laat zien dat pleegouders en hulpverleners soms kost-en-inwoningsconstructies moeten verzinnen of een persoonsgebonden budget moeten inzetten om moeder én kind te kunnen huisvesten. Sonneveld: „Ook in Dalfsen deden alle instanties hun uiterste best.”
Sonneveld benadrukt dat de VBOK het onderzoek niet initieerde om meer pleeggezinnen te werven. „Verre daarvan. Een tekort aan gezinnen is momenteel niet het knelpunt. De energie die het kost om iedere keer ad hoc oplossingen te verzinnen; dát is het probleem. Daardoor komt de pleegopvang van tienermoeders en hun kind niet van de grond, wordt er niet geïnvesteerd in het ontwikkelen en testen van methodieken en blijft de druk op opvanghuizen en dergelijke groot.”
Om aanbevelingen zoals een gecombineerde indicatiestelling uit te werken, is de oprichting van een koepelorganisatie wenselijk, aldus Sonneveld. „De thematiek ligt niet op het bordje van één partij. De jeugdzorg, de volwassenzorg, de vrijwillige zorg en de geïndiceerde zorg, kortom heel de sector heeft ermee te maken. ”
Diverse hulporganisaties toonden inmiddels belangstelling. Op 30 juni is er een vervolgmeeting waar de oprichting van zo’n expertisecentrum nader besproken wordt. Sonneveld: „Ook voor opvangvoorzieningen zoals ons VBOK-vrouwenhuis in Gouda blijven we aandacht vragen. De overheidssubsidie daarvoor is nu gelukkig voor drie jaar geregeld, daarna is het weer afwachten.”