Kerk & religie

Mary Rowlandson, een puriteinse gevangene

„O, dat schreeuwen, zingen, dansen en gillen van deze zwarte schepselen in de nacht, dat deze plaats veranderde in een levend beeld van de hel.” Mary Rowlandson (ca. 1637-1710), een predikantsvrouw uit Lancaster in New England, werd op een dag in september 1675 overrompeld door een bende indianen die haar en haar drie kinderen gevangennam.

tekst L. J. van Valen
20 April 2010 09:34Gewijzigd op 14 November 2020 10:22
beeld Wikimedia
beeld Wikimedia

De oorlog tussen de Engelse puriteinse kolonisten in Noord-Amerika en koning Philip van de Wanpanoagstam eiste aan beide kanten veel slachtoffers. Maar Mary doorstond haar gevangenschap en maakte daarvan een verslag dat de geschiedenis inging als het eerste boek dat door een vrouw in Amerika werd geschreven. Vele malen werd dit egodocument herdrukt. Dit jaar is het 300 geleden dat zij overleed.Omstreeks 1637 werd Mary White in Somerset in Engeland in een puriteins gezin geboren. In de tijd dat de puriteinen vervolgd werden, emigreerde het gezin naar de Amerikaanse koloniën. Na enkele keren verhuisd te zijn, vestigde het zich in 1653 in Lancaster, een nieuwe nederzetting in Massachusetts. Drie jaar later trouwde ze met Joseph Rowlandson, de eerste voorganger van de puriteinse gemeente in Lancaster. Het echtpaar kreeg vier kinderen, van wie er een op jonge leeftijd overleed.

De rust in het gezin werd verstoord door de inval van indianen in het dorp. In de vroege morgen van 10 februari 1675 werd Lancaster opgeschrikt door ruwe kreten en geluid van geweren. De wilden drongen de huizen binnen, sloegen bewoners dood, stichtten brand en waren van zins het hele dorp uit te moorden.

De oorlog, die de geschiedenis inging als ”King Philip’s war”, was in volle gang. De aanleiding vormde de moord op een bekeerde indiaan, John Sauseman. Drie inboorlingen hadden dit op hun geweten en werden daarom terechtgesteld. Hierop verklaarde koning Philip de oorlog aan de blanke kolonisten. Deze hielden zich eerst afzijdig, maar vijftig christenindianen namen wel de wapenen op en vielen het bolwerk van de indianenkoning in Mount Hope aan. Aan beide kanten vielen veel slachtoffers. Nu mengden de Engelsen zich in de strijd. De wreedheid over en weer kende geen grenzen.

Voor de bejaarde zendeling John Eliot, die jarenlang met zegen onder de indianen het Evangelie verkondigde, betekenden deze gebeurtenissen een grote teleurstelling. Nooit eerder hadden de puriteinse kolonisten zo met de inheemse bevolking gevochten. Naar de mening van de puritein Cotton Mather had het oordeel van God de indianen getroffen, omdat zij zich tegen de Engelsen hadden verzet en het Evangelie hadden veracht. Toen de oorlog eindigde in de overwinning van de blanken, beschouwde deze puritein dit als een „zichtbare glimlach van de hemel.”

In het heetst van de strijd overvielen de indianen verschillende dorpen, waaronder Lancaster. Mary Rowlandson schreef in haar verslag: „Ten slotte kwamen zij bij ons en namen bezit van ons huis. Spoedig werd dit de meest treurige dag die mijn ogen ooit gezien hadden. Het huis stond op de rand van een heuvel; sommige indianen verscholen zich achter de heuvel, anderen gingen de schuur in en weer anderen verschansten zich op andere plekken. Vanaf al die plaatsen schoten zij op het huis, zodat de kogels als een hagelregen neerkwamen. Spoedig verwondden zij een man achter ons, toen een andere en daarna een derde.”

In de loop van de jaren hadden de indianen geleerd met geweren om te gaan, hoewel zij geen afstand konden doen van pijl-en-boog. De blanken vochten voor hun leven. „Nu hoorden we moeders en kinderen, de een tot de ander, roepen: „Heere, wat zullen we doen?” Toen nam ik mijn kinderen om het huis uit te gaan, maar zodra wij bij de deur kwamen, waren de indianen zo aan het schieten, dat de kogels tegen het huis ketsten…” Mary’s broer bezweek aan de verwondingen die de kogelregen hem had toegebracht. Velen werden neergeslagen of neergestoken.

De indianen voerden Mary Rowlandson en haar kinderen naar een onbekende bestemming. Haar jongste kind, dat gewond was geraakt, droeg ze bij zich. Haar man was die dag niet thuis maar aan de baai. „Ik moest de stad de rug toekeren en met hen in een wijde en verlaten wildernis reizen, waarheen wist ik niet. Het is noch mijn tong noch mijn pen die de smarten van mijn hart en de bitterheid van mijn geest kunnen uitdrukken toen ik vertrok. Maar God was op een wonderlijke manier bij mij. Hij droeg mij en ondersteunde mijn geest, dat ik niet bezweek. Een van de indianen droeg mijn gewonde kind op een paard; het kreunde al die tijd: „Ik ga dood, ik ga dood.” Ik ging er te voet achteraan en wie kan mijn smart uitdrukken?”

Zo liep Mary voort, totdat zij neerviel. Toen zette men haar met het kind in de armen op het paard. Bij het beklimmen van een heuvel vielen zij. De indianen lachten bij het zien van dit schouwspel en toonden geen medelijden. „Maar de Heere vernieuwde nog mijn krachten en Hij ondersteunde mij verder, opdat ik meer van Zijn kracht mocht zien, ja zo veel waarvan ik nooit had kunnen denken (…).”

Mary en haar kind werden naar het indianendorp Wenimesset gevoerd. „Ik kon met David zeggen: „Zo ik niet had geloofd, ik ware vergaan.” De volgende dag was het sabbat. Ik herinnerde mij hoe zorgeloos ik van Gods heilige tijd geweest ben; hoe vele sabbatten had ik verloren en verkeerd doorgebracht, en hoe verkeerd heb ik in Gods ogen gewandeld, wat zo zwaar op mijn geest drukte dat het niet moeilijk voor mij was om te zien hoe rechtvaardig het was dat God de draad van mijn leven zou afsnijden en mij voor altijd van Zijn aanwezigheid zou wegwerpen. Toch toonde de Heere mij genadig te zijn en Hij ondersteunde mij. Als Hij mij met de ene hand verwondde, heelde Hij mij met de andere.”

De indianen brachten Mary onder in een wigwam en dreigden haar kind te slaan. Negen dagen lang zat ze op haar knieën met haar kind op schoot, totdat het in haar armen stierf. De hele nacht lag zij naast het dode kind en de volgende morgen namen zij het van haar af. Zij mocht het niet zelf begraven; wel kreeg zij toestemming om het graf te zien.

Verschillende malen werd Mary verplaatst. Zo verkeerde zij tussen hoop en vrees. Na de rivier de Connecticut te zijn overgestoken, ontmoette ze koning Philip, die haar vriendelijk aanbood een pijp met hem te roken. Toen zij een tussenstop maakte om te rusten en wat te eten, kwam haar zoon Jozef plotseling op haar af. Zij gaf hem haar Bijbel om wat voor te lezen en hij sloeg Psalm 118 op: „Ik zal niet sterven maar leven, en de werken Gods verkondigen. De Heere heeft mij wel hard gekastijd, maar Hij heeft mij ter dood toe niet overgegeven.” „Kijk hier eens, moeder”, zei haar zoon hierop, „hebt u dit gelezen?” Niet lang daarna werden Mary en haar kinderen vrijgekocht. In Boston ontmoette ze haar man weer.

In zware beproevingen leerde Mary diepe lessen. „Ik heb geleerd om verder te kijken dan de huidige en kleinere benauwdheden en hieronder gerust te zijn. Zoals Mozes zei: „Wees stil en zie het heil des Heeren.””

Op aanraden van Increase Mather, predikant in Boston, maakte zij een verslag van haar gevangenschap en bevrijding. In 1682 kwam het uit onder de titel ”A true history of the captivity and restoration of mrs. Mary Rowlandson”. Ze overleed op 5 januari 1710 in Wetherfield.


Beproeving

„Vóórdat ik wist wat beproeving en moeiten betekenden, was ik er soms klaar voor ernaar te verlangen. Toen ik in voorspoed leefde en door al mijn familiebetrekkingen omringd was door de gemakken van de wereld, was ik opgewekt. Ik had weinig zorgen, maar zag bij hen die ik hoger acht dan mijzelf wel veel moeite, zoals ziekte, zwakte, armoede, verliezen, kruisen en wereldse zorgen. Zo zou ik ook mijn deel hebben in dit leven, en in dit verband kwam het Schriftwoord in mij op: „Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijke zoon, dien Hij aanneemt” (Hebr. 12:6). Nu zie ik dat de Heere op Zijn tijd mij zou geselen en kastijden. Het deel van sommigen bestaat hierin, dat zij hun moeiten druppelsgewijs ontvangen, de ene keer een druppel en de andere keer weer een druppel. Maar de Heere heeft de droesem van de beker, de wijn van verbazing, als een ontzettende stortbui die niets te eten overlaat, tot mijn deel bewaard. Ik had de moeite nodig en deze kreeg ik naar mijn mening in grote mate. Toch zie ik nu dat als God voor iemand iets beschikt heeft en deze vele moeiten heeft te doorstaan, Hij machtig is om hem daar doorheen te dragen. Dan laat Hij zien dat deze beproevingen nuttig zijn. Ik hoop dan ook dat ik met David kan zeggen: „Het is goed voor mij verdrukt te zijn geweest.” De Heere heeft mij de ijdelheid van uiterlijke dingen getoond. Zij zijn niet meer dan „ijdelheid der ijdelheden” en een kwelling des geestes. Zij zijn maar een schaduw, een windvlaag, een luchtbel, die spoedig verdwijnen. Wij moeten rust vinden bij God Zelf en geheel van Hem afhankelijk zijn.”


Pijproken met koning Philip

„Op een morgen moesten we de rivier overgaan naar Connecticut om koning Philip te ontmoeten. (…). Toen ik in de kano zat, was ik verbaasd over de vele heidenen die aan de andere kant stonden (…). Daar ontmoette ik koning Philip, die mij verzocht om in zijn wigwam te komen en te gaan zitten. Hij vroeg me of ik wilde roken, maar dat wilde ik in geen geval. Vroeger had ik tabak gebruikt, maar daarmee was ik gestopt. Voor mij is roken een lokaas van de duivel om de mensen hun kostbare tijd te laten verliezen. Ik herinner me met schaamte hoe ik vroeger na twee of drie keer een pijp gerookt te hebben een volgende wilde – zo verleidelijk is dat. Maar God zij dank dat het roken nu geen macht meer over mij heeft; er zijn veel mensen die hun tijd beter konden besteden dan ergens zuigend aan een stinkende tabakspijp te liggen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer