Christelijke politiek iets anders dan naastenliefde
Het eigene van de bijdrage van christenen aan de politiek zit niet zozeer in het voeren van een bepaald type beleid. Het gaat veel meer om de manier waarop men kijkt naar de samenleving en haar problemen, betoogt minister J. P. H. Donner.
Het geloof raakt het hele handelen en dus ook het politiek handelen. Vandaar dat de vraag of men geloof wel met politiek kan of mag vermengen een zinloze discussie oplevert. Politiek gaat over mensen, door mensen, voor mensen. Als christenen in een democratie of in enige andere staatsvorm politieke invloed of overheidsmacht hebben, dan zijn zij ook geroepen om die in overeenstemming met het geloof te hanteren. Daar kan men zich niet aan onttrekken met het argument dat politiek betekent dat er compromissen gesloten moeten worden; dat de christelijke boodschap daardoor gecompromitteerd zou kunnen worden. Politiek beleid is niet dé christelijke boodschap.Politiek houdt betekent compromissen maken; dat is inherent aan het streven om in vrede vele uiteenlopende standpunten met elkaar in lijn te brengen in het belang van de gemeenschap. Daarmee compromitteer je het geloof niet. Integendeel, het is eerder andersom. Juist degenen die politieke compromissen afwijzen in naam van het zuivere geloof, compromitteren hun geloof.
Want men wil óf vrij fundamentalistisch in naam van het geloof, het eigen gelijk aan anderen opleggen; óf men wil als moderne kluizenaars, uit angst voor het eigen heil, zich uit de wereld terugtrekken. Het tweede is minstens zo onchristelijk als het eerste; christelijk geloof houdt in, dienstbaar zijn aan de wereld, niet je eruit terugtrekken en dat geldt ook voor de politiek. Dat laat uiteraard onverlet dat er bepaalde zaken, waarheden en belangen zijn waarover men geen compromis sluit.
Andere beginselen
Het geloof raakt heel het handelen. Dat betekent echter niet dat het mij roept om in de politiek te gaan, teneinde door middel van overheid en staat aan mijn geloof uiting te geven. Kerk en christenheid zijn geen revolutionaire politieke beweging gericht op het verwerven van macht om deze tot Gods eer te gebruiken en de wereld naar zijn wet te hervormen. Dat is al vaak geprobeerd en steeds geëindigd in iets wat Christus naam alleen maar kon beschamen of erger.
Kerk en staat kunnen maar beter gescheiden worden; het gaat om tweeërlei gezag, tweeërlei macht en tweeërlei gemeenschap. Wat mensen heiligt als het uit geloof gedaan wordt, verandert als het door overheidsmacht wordt opgelegd. De werken van barmhartigheid strekken tot Gods eer als zij uit geloof vrijwillig worden gedaan, maar niet als ze door de wet worden opgelegd. Tot wiens eer strekt het immers en wie wordt erdoor geheiligd als de wet christelijke ethiek oplegt? Niet de wetgever en ook niet degene die de wet naleeft.
Het handelen van overheden luistert naar andere beginselen dan die van naastenliefde, deugdzaamheid en ethiek. Men beslist voor anderen over anderen en gebruikt daarbij zo nodig geweld. Als de staat schuldenaren vergeeft, gevangenissen openzet om genade voor recht te laten gelden, alle vreemdelingen zou toelaten of in het internationale verkeer ”de andere wang” zou toekeren, dan zou dat velen schaden en de lasten zouden neerkomen bij velen die er vermoedelijk geheel anders over denken.
Ontwikkelingshulp
De betekenis van christenen in de politiek moet dan ook niet in de eerste plaats worden afgemeten aan de groei van zorg, de hoogte van uitkeringen, de omvang van ontwikkelingshulp en het ruime toelatingsbeleid voor vreemdelingen. Die zijn ook relevant en het is ook van belang dat de overheid op die terreinen een rol heeft. Maar het gaat niet om het in de praktijk brengen van naastenliefde. Dat kan ook niet anders. De overheid handelt niet uit naastenliefde. Daar is zij ook niet toe in staat. Essentie van naastenliefde is dat het geschiedt met aanzien des persoons. De overheid in een rechtstaat moet echter zonder aanzien des persoons handelen.
Samenleven is meer dan het naleven van de wetten waarbinnen ieder zijns weegs gaat. Samenleven vergt onderling vertrouwen, betrouwbaarheid en goede trouw in het maatschappelijk verkeer. Het vergt duidelijkheid over wat men van anderen kan en mag verwachten. Het vergt zekerheid dat geschonden vertrouwen hersteld zal worden. Recht en rechtsorde zijn nodig, maar samenleven behoeft meer onderling vertrouwen dan in recht en wet kunnen worden vastgelegd. Vertrouwen dat moet berusten op gedeelde waarden; op een gedeelde perceptie van menselijke waarde, van wat waarheid is en wat goed en kwaad.
Vrijheid
Eeuwen heeft het christelijk geloof de basis daarvoor geboden, ook als het in de seculiere gedaante van het humanisme gekleed ging. In de afgelopen twee eeuwen zijn vrijheid, gelijkheid en broederschap, en het daarbij behorend mensbeeld, steeds meer de motor van maatschappelijke inspiratie en culturele dynamiek geworden. Die verliezen echter in de huidige tijd hun oriëntatievermogen, naarmate vrijheid geen begrenzing meer kent; naarmate gelijkheid op gespannen voet staat met een cultuur van verscheidenheid, en naarmate solidariteit botst met individualisme, eigen verantwoordelijkheid en concurrentievermogen in globale markten.
In onzekere tijden zoekt men houvast in het verleden, het eigene en bekende antwoorden. Dat is de dood in de pot. Want de problemen van deze tijd hebben daar niets aan. De bedreigingen van welvaart en welzijn in deze tijd vergen internationale antwoorden. Samenleven in deze tijd vergt omgaan met levensbeschouwelijke diversiteit; vergt respect voor andere opvattingen, verantwoordelijkheid jegens ande-ren en de samenleving. Maar het vergt ook de overtuiging dat niet alles relatief is; dat er goed en kwaad is, en dat sommige opvattingen dienstiger zijn voor het samenleven dan andere.
Samenleven in deze tijd behoeft, kortom, meer dan ooit zekerheid en sturing door geloof. De overtuiging dat we ieder, als persoon, geroepen en verantwoordelijk zijn. ”If it is to be, it is up to me”. Wel geldt dat het niet goed is dat de mens daarbij alleen staat; dat we elkaar tot broeder, tot steun en tot verantwoordelijkheid zijn gegeven. Dat we sinds de toren van Babel veroordeeld zijn tot leven in verscheidenheid, maar dat we elkaar als naar Gods beeld geschapen, hebben te aanvaarden.
Uitdaging
In het opnieuw maatschappelijke invulling geven aan die waarden in de huidige tijd, ligt de grote uitdaging. In dat debat mag het geluid van een christelijke levensbeschouwing niet missen. Geloof is geen privézaak; het spreekt ons in heel ons handelen aan.
Daarbij zijn er ten minste drie uitgangspunten die in en buiten de politiek aan het christelijke een eigen benadering geven die fundamenteel verschilt van de traditionele politieke aanpak en die een voordeel bieden – ik zou ze haast ”antidilemma’s” noemen.
Als eerste, het christelijk geloof is geloof in opstanding. Het kan in de politiek de moed en de kracht geven om zich niet neer te leggen bij wetmatigheden, bij het determinisme van sociale mechanismen en maatschappelijke krachten, bij onvermijdelijkheden en materiële werkelijkheid. Die hebben uiteindelijk niet het laatste woord.
De ethiek van ”de andere wang” is een tweede christelijk inzicht dat kan bijdragen aan de politieke praktijk. Het gaat er daarbij niet om dat geweld weerloos moet worden ondergaan. De essentie is gelegen in het doen van het onverwachte. Dat biedt vaak een uitkomst in situaties die geheel zijn vastgelopen.
Een derde element is de wetenschap en het vertrouwen dat het uiteindelijk niet geheel van ons afhankelijk is. We hoeven niet bij alles wat we doen het perfecte te realiseren. Dat zal ons niet lukken en dat miskent dat de geschiedenis verder gaat. Wie na ons komen zullen ook het hunne bijdragen. Dat is een bevrijdende gedachte.
De auteur is demissionair minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die hij donderdag hield voor het Obadjaberaad, een bijeenkomst van maatschappelijk betrokken christenen.