Gelijkheidsfundamentalisme
„De SGP mag best vinden of zeggen dat vrouwen gediscrimineerd zouden moeten worden, maar zolang de huidige wetgeving luidt zoals die luidt, mag ze deze discriminatie niet in de praktijk brengen.” Zo vatte voorzitter Kathalijne Buitenweg van het Clara Wichmann proefprocessenfonds vrijdagmorgen de uitspraak van de Hoge Raad over het vrouwenstandpunt van de SGP samen.
Vrij vertaald betekent het dat in de ogen van de Hoge Raad de SGP vrijdagmorgen naast zittend Kamerlid Van der Staaij op de tweede of derde plaats een Dijkgravin of een vrouwelijke Bisschop had moeten kandideren. Die dame mag, als ze haar Kamerzetel betrekt, vervolgens in de Tweede Kamer gerust zeggen dat het passieve kiesrecht de vrouw niet toekomt. Zelfs Clara Wichmann zou op haar klompen hebben aangevoeld dat zo’n redenering niet deugt.De uitspraak van vrijdag markeert een nieuw dieptepunt in het gelijkheidsfundamentalisme. De Hoge Raad heeft nu duidelijk gesteld dat in het politieke domein het gelijkheidsbeginsel dat discriminatie van vrouwen verbiedt zwaarder weegt dan de vrijheid van godsdienst. Het feminisme heeft in de vorige eeuw golfsgewijs de vrouw ‘bevrijd’: ze mogen naar de stembus, zijn baas in eigen buik, hebben evenveel recht op een baan als mannen en krijgen dan hetzelfde loon. Wetgeving op allerlei terrein, van belasting tot abortus en kinder-opvang, staat in het teken van de absolute gelijkberechtiging van man en vrouw, vaak ten koste van het traditionele rollenpatroon en het gezinsleven.
Toch ging dat de feministen nog niet ver genoeg. In hun ogen was één doel nog niet behaald: ergens in dit land is nog een splinterpartij die het bestaat vrouwen uit te sluiten van politieke en bestuurlijke posten. Daar is sinds gisteren ook een streep door gehaald. Zo is, om het in de woorden van Kamerlid Van der Vlies te zeggen, de verstikkende deken van het gelijkheidsdenken weer een stukje verder over de samenleving uitgerold.
Ieder die de achtergrond van deze zaak nuchter beschouwt, zal erkennen dat de maatregelen die de Hoge Raad nu eist, voortkomen uit symboolpolitiek. Dat geldt zeker als ze bezien worden tegen de achtergrond van het Vrouwenverdrag van de VN, dat de basis is voor deze rechtszaak. Dit verdrag kwam voort uit verontrusting over achterstelling van vrouwen bij het verkrijgen van voedsel en gezondheidszorg, vrees voor racisme, kolonialisme en buitenlandse bezetting. Zo’n verdrag zal in sommige samenlevingen zeker heilzaam zijn, maar het is volstrekt niet van toepassing op de Nederlandse situatie.
Het artikel waar het om gaat, eist dat vrouwen verkiesbaar zijn in alle openbaar gekozen lichamen. Maar welke vrouw, ook uit SGP-geledingen, wordt op dit punt ook maar één strobreed in de weg gelegd? Wie belet hen een politieke partij te vormen die vrouwen kandideert?
Hoewel het nog onduidelijk is welke consequenties de regering precies aan deze uitspraak verbindt, het zal de SGP hoe dan ook pijn doen. En waarschijnlijk blijft het daar niet bij. De uitspraak van de rechter is opnieuw een stap in de trend waarbij christenen een ‘vrijheid’ wordt opgelegd –deze keer: het kandideren van vrouwen– door hen een recht te ontzeggen. Op dezelfde wijze wordt er gemorreld aan de vrijheid van onderwijs en is het niet uitgesloten dat het kerkelijk ambt onder vuur komt te liggen.
De juridische strijd lijkt beslecht, de politieke discussie laait nu op, maar ten diepste gaat het om een geestelijke strijd. Christenen zijn daarom wel verdrietig over deze uitspraak, maar niet verbaasd. Ze zijn niet uit op comfort, want ze weten dat ze in deze wereld verdrukking zullen hebben. Maar dat ontneemt hen hun geestelijke wapens niet. Integendeel.