Vakbonden, ’t blijft wennen
Treinreizigers die enkele weken geleden de stationshal van Utrecht Centraal aandeden, zullen vreemd hebben opgekeken van de enorme rommel die zich daar had opgestapeld. Het schoonmaakpersoneel bleek te staken. En we moeten rekening houden met meer van dit soort taferelen. De acties van de schoonmakers gaan nog steeds door. Ook in Amsterdam zijn stakingen op handen. Daar dreigt op Koninginnedag een chaos als gevolg van onvrede onder de vuilnisophalers.
We zijn dat in dit land niet meer gewend, ontregeling van het dagelijks leven als gevolg van stakingen. Vakbondsacties beperken zich tegenwoordig vooral tot vreedzame manifestaties. Pas belandde ik in zo’n evenement, eveneens in de domstad. Volgens mij waren het diezelfde schoonmakers. Er liepen mensen met rode hesjes die de orde bewaakten. Ze hoefden nauwelijks in actie te komen. Het publiek liep ongestoord voorbij. Er stond een vrachtwagen die voor de catering zorgde en er waren Dixietoiletten geplaatst. Politie was nergens te bekennen. Die was ook niet nodig. Van enige agressie of wanordelijkheid was geen sprake.Wie het nog niet wist, kon het hier zien: vakbonden zijn heel loyale clubs geworden. Het gebeurt slechts zelden dat ze nog stakingen uitroepen. Dat was pakweg 35 jaar geleden totaal anders. Vakbonden waren toen radicale organisaties waarmee je het als ondernemer niet aan de stok moest krijgen. Om het minste of geringste werd het werk neergelegd. Als het moest, werden bedrijven net zo lang tot doelwit uitgekozen tot aan de eisen van de bonden was voldaan. Bazen die niet wensten te buigen, moesten er serieus rekening mee houden dat hun onderneming kapot werd gestaakt.
Met name de metaalsector stond bekend om zijn agressieve vakbondsacties. De voorman in die sector heette Arie Groenevelt. Als voorzitter van de NVV (later opgegaan in de FNV) was hij de schrik van de werkgeversorganisaties. Die man straalde een en al woede uit. Op zijn naam staan tal van heftige stakingen. Berucht waren ook de havenwerkers. Onder hen waren zelfs maoïstisch georiënteerde cellen actief. Die beschouwden werkgevers per definitie als kapitalistische uitzuigers die niet hard genoeg in hun portemonnee konden worden getroffen. De latere politicus Paul Rosenmöller was leider van zo’n beweging.
Begin jaren tachtig kenterde het tij. De bonden zagen de werkloosheid snel oplopen en besloten zoete broodjes met de werkgevers te bakken. Polderen, heet dat tegenwoordig. Een van de laatste stuiptrekkingen van de arbeidersbeweging was de havenstaking van 1979, die maar liefst drie weken duurde. De sfeer in Rotterdam was om te snijden. Stakers trokken in grote zwermen op naar de kantoorgebouwen van de verladers en dreigden grootschalige vernielingen aan te richten. Met gevaar voor eigen leven wisten massaal opgetrommelde pelotons van de mobiele eenheid de orde te herstellen, maar het leek wel oorlog.
Het politieke en maatschappelijke speelveld was toen vrij strak opgedeeld in links en rechts. Wij van rechts waren fel tegen vakbonden. Die ondermijnden het gezag en maakten de boel kapot. Daar wilde je niet bijhoren. Bonden waren heel erg fout.
Er waren ook uitzonderingen. Ergens in de jaren tachtig stond er een interview in deze krant met een Arnemuidenaar die het voor de bonden opnam. Hij behoorde tot de achterban maar had zo zijn redenen om een goed woordje voor de bonden te doen. Hij had de vooroorlogse periode nog meegemaakt, de tijd dat de herenboeren het op het Zeeuwse platteland nog voor het zeggen hadden. De enkele goeden niet te na gesproken behandelden zij hun personeel als slaven.
Om een idee te geven van de barre omstandigheden een enkel citaat uit het boek ”Landarbeiders” van Kees Slager. Ene Toon vertelt: „Toen ik 16 jaar was ben ik knecht geworden. Ja, dat weet ik nog goed. Dat was van de éérste dag af: ’s morgens om 3 uur in de schuur zijn… In den donker met de lantaarn bij de paarden: mesten, voeren en kammen en zomaar wat over en weer lopen. Maar je moest er om 3 uur wezen. Als ik dan daarmee klaar was kreeg ik twee sneetjes brood van de boer. Twee sneetjes! En dan niks meer tot acht uur. Dus vijf uur werken op twee sneetjes. Dan klapperde m’n buik tegen m’n rug aan! Nou mocht je wel bij de boer aan tafel eten. In de keuken. Ik zal ’t nooit vergeten, die eerste ochtend: ik kreeg wéér twee sneeën brood. Maar die boer en de vrouw aten volop brood met spek, of zult of gekookte eiers. Maar ik kreeg dat niet! Ik had stróopvet op m’n twee sneetjes.”
Het waren regelrechte wantoestanden en het is mede aan de bonden te danken dat daaraan een eind kwam. Dat was de boodschap van die man uit Arnemuiden. Maar veel lezers namen hem die niet in dank af. De telefoon bij de geïnterviewde stond roodgloeiend. Bonden hadden revolutie ontketend en hoe durfde hij het in zijn hoofd te halen om daar zo positief over te doen?
Hij heeft toen maar een brief in de krant laten plaatsen waarin hij wat gas terugnam. Daarmee was de brand geblust. Toch moest ik in Utrecht nog aan hem denken. In mijn hart moest ik hem gelijk geven maar het kostte me, net als die protesterende lezers, moeite. Nog steeds dus.