Intergenerationeel
Waarom verlenen ouders en volwassenen kinderen elkaar steun? Volgens de Tilburgse prof. Matthijs Kalmijn is dit een thema dat als gevolg van de vergrijzing in de Nederlandse sociologie momenteel veel aandacht krijgt. In Mens & Maatschappij (85e jaargang nr. 1) geeft hij een overzicht van de theorieën en de onderzoeksresultaten.
In de moderne maatschappij staat die familiesolidariteit onder druk. Dat is een gevolg van het toegenomen aantal echtscheidingen, de emancipatie van de vrouw, het geringere kindertal en de grotere behoefte aan privacy en zelfontplooiing.Vanuit drie theorieën is de intergenerationele solidariteit te verklaren. De ruiltheorie beklemtoont dat ouders investeren in de relatie met hun kinderen om daar (later) iets voor terug te krijgen. Altruïsme is een tweede verklaringsmogelijkheid. Egoïsme en altruïsme zijn beide drijfveren voor het menselijk gedrag. Altruïsme domineert in affectieve relaties en egoïsme in niet-affectieve relaties. Altruïsme kan echter ook gezien worden als een vorm van egoïsme. Mensen helpen een ander om de waardering die ze daardoor ontvangen of om hun gevoel van eigenwaarde te versterken. Een derde verklaring is gebaseerd op de norm dat je je familieleden moet helpen. Verder is er de norm van de reciprociteit. Je behoort degene te helpen die jou geholpen heeft.
Bij enquêtes wordt het altruïstische motief het vaakst genoemd en het ruilmotief het minst. De vraag is echter in hoeverre sociale wenselijkheid hier een rol speelt. Verder onderzoek sluit geen van de drie benaderingswijzen uit. Bij ouders overheerst het altruïsme, kinderen laten zich meer leiden door reciprociteitsnormen. Over het geheel genomen geldt dat ouders meer steun aan hun kinderen geven dan ze terugkrijgen. Pas rond hun 70e wordt het anders.
„Prima, maar niet voor mijn kind”, zo luidt de kop waaronder in Migrantenstudies (26e jaargang nr. 1) de resultaten worden weergegeven van een Rotterdams onderzoek naar de houding van autochtone ouders ten aanzien van zwarte scholen. Daarbij ging het om ouders die op korte termijn een school moesten kiezen voor hun kind.
Bijna twee derde van de Rotterdamse basisscholen heeft een meerderheid van niet-westerse allochtone leerlingen. Op deze scholen zijn autochtone leerlingen met lager opgeleide ouders oververtegenwoordigd. Hoger opgeleide ouders bleken positievere attitudes te hebben ten aanzien van zwarte scholen dan lager opgeleide ouders. Zij staan ook positiever ten opzichte van de multiculturele samenleving. Maar als het gaat om de feitelijke schoolkeuze geldt dat hoe hoger de concentraties allochtone leerlingen, hoe minder waarschijnlijk het is dat ze voor die school kiezen. De relatie tussen attitude en feitelijk gedrag is zelfs negatief.
De grotere tolerantie van de hoger opgeleiden is derhalve oppervlakkig. Zij geven op dit punt sociaal wenselijke antwoorden. Vóór alles willen zij het maatschappelijk succes van hun kinderen veiligstellen.
Vergeleken met andere landen zijn Nederlandse ouders relatief vrij in het kiezen van een school voor hun kinderen. Die vrije schoolkeuze, die bijgedragen heeft aan het ontstaan van gesegregeerde scholen, staat ook niet ter discussie. Voor zwarte scholen is het echter een moeilijke taak, zo concluderen de onderzoekers, om hoger opgeleide ouders ervan te overtuigen dat een keus voor zo’n school niet per se een bedreiging vormt voor de maatschappelijke kansen van hun kinderen.
In Denkwijzer (jaargang 10 nr. 1) worden de nieuwe uitgangspunten van de ChristenUnie toegelicht. Het gaat daarbij om dienstbaarheid, vrijheid en duurzaamheid. Daarbij is zeker het begrip dienstbaarheid niet nieuw. Dat is, aldus Geert Jan Spijker, sinds de oprichting een centrale term.
Nodig is een samenleving waarin mensen niet alleen hun eigenbelang dienen, maar vooral ook het belang van hun medemens. Daarbij gaat het vooral om de kwetsbaren. Christenen krijgen die boodschap mee in de kerk en vanuit het Evangelie. Als het gaat om vrijheid benadrukt de ChristenUnie allereerst de geestelijke vrijheid. Daarnaast is er de maatschappelijke vrijheid. De overheid dient zich terughoudend op te stellen en ruimte te laten aan de burgers.
Duurzaamheid is een klassiek thema voor christelijke politiek. Maar zeker in deze tijd is de urgentie daarvan overduidelijk. We moeten zorgen voor ieders elementaire levensmogelijkheden en daarbij de aarde verantwoord beheren en bewerken. Het bruto nationaal product zegt niet veel over de kwaliteit van een land. De markt functioneert pas goed wanneer er voldoende onderling vertrouwen bestaat.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch DagbladReageren aan scribent? focus@refdag.nl