Richtlijn gelijke behandeling riekt nog te veel naar gelijkheidsideologie
De Europese concept-richtlijn Gelijke Behandeling die bij nu de Tweede Kamer ligt, biedt nog te veel ruimte voor een opgelegde gelijkheidsideologie, vindt Ad Koppejan. Organisaties met een duidelijke identiteit moeten de ruimte houden om dienovereenkomstig te handelen.
Stel je voor dat deze krant verplicht zou worden om alle aangeboden advertenties te plaatsen, inclusief die voor een escortbureau. Dat zou een bom leggen onder de identiteit en het voortbestaan van het RD. Het is echter niet ondenkbaar dat de Europese conceptrichtlijn Gelijke Behandeling buiten Arbeid dit risico met zich meebrengt.De Tweede Kamer bespreekt dit richtlijnvoorstel binnenkort met de ministers Hirsch Ballin en Donner. De laatste vertegenwoordigt Nederland op 7 juni in het Europese overleg over de richtlijn. Gelukkig is Nederland niet het enige land dat bezwaren heeft tegen de mogelijk praktische gevolgen van het voorstel.
Met het voorstel wil de Europese Commissie een EU-rechtskader creëren voor het verbod van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele gerichtheid. Het voorstel heeft betrekking op alle terreinen buiten de arbeidsmarkt.
Ik ben niet tegen gelijke behandeling. In het christendemocratisch mensbeeld zijn wij unieke schepselen, die voor onze Schepper en voor elkaar gelijkwaardig zijn. Dat is het uitgangspunt voor hoe wij met elkaar omgaan.
De richtlijn mag echter niet doorschieten in een vanuit Europa opgelegde gelijkheidsideologie die geen ruimte laat voor de verscheidenheid in opvattingen en levenswijzen en het recht van ieder individu op de beleving van de eigen godsdienst of levensovertuiging. Een gelijkheidsideologie waaraan andere grondrechten ondergeschikt worden gemaakt.
De formuleringen in de ontwerp-richtlijn verdienen daarom op diverse punten verbetering. Met name de gebruikte terminologie is vaak onduidelijk en laat te veel ruimte voor verschillende interpretaties. Met als gevolg dat straks benoemde Europese rechters de praktische uitwerking van deze richtlijn gaan bepalen in plaats van democratisch gekozen politici. Het zou niet de eerste keer zijn dat dit in Europa gebeurt.
De reikwijdte van de richtlijn moet daarom beter afgebakend worden. Het mag bijvoorbeeld niet zo zijn dat, met een beroep op gelijke behandeling, de persvrijheid wordt aangetast en een krant iedere aangeboden advertentie moet accepteren.
Intimidatie
Een andere vrijheid die niet in het gedrang mag komen, is de vrijheid van onderwijs. Daarbij is het beginsel van subsidiariteit van groot belang. Europa hoeft niet te regelen wat Nederland ook prima zelf kan regelen. Ons unieke stelsel van openbaar en bijzonder onderwijs, waarin scholen hun levensbeschouwelijke karakter zelf kunnen invullen, is namelijk van bijzondere waarde.
Hoewel de oorspronkelijke teksten al wat zijn afgezwakt, roept de wijze waarop de richtlijn het begrip ”intimidatie” definieert nog steeds vragen op. Voorkomen moet worden dat iedere atheïst of andersgelovige straks naar de rechter kan stappen als hij zich door de uitspraak van een dominee in zijn waardigheid voelt aangetast. Daarbij gaat de richtlijn er ook nog eens van uit dat je schuldig bent tot het tegendeel bewezen is. De dominee is daarmee bij een aanklacht als vanzelf verdachte en moet maar zien hoe hij zichzelf weer vrijpleit.
Is het echter niet van alle tijden dat men aanstoot neemt aan de boodschap van het Evangelie? Daar zit het probleem. De ontwerprichtlijn legt te gemakkelijk een bruggetje tussen aanstoot nemen aan en zich geïntimideerd voelen.
Daarom pleit ik voor meer evenwicht tussen het recht om jezelf niet geïntimideerd te voelen enerzijds, en de vrijheid van belijden en meningsuiting anderzijds. Voor mij als christendemocraat met een gereformeerde achtergrond is het begrip ”soevereiniteit in eigen kring” daarbij een belangrijk uitgangspunt. Kerken, scholen, kranten en andere organisaties met een duidelijke identiteit moeten de ruimte behouden om op hun eigen wijze zin aan het leven te geven.
Ik heb er alle vertrouwen in dat deze boodschap bij minister Donner in goede handen is. Het was namelijk zijn vader, prof. dr. A. M. Donner, die al in de jaren 80 aangaf hoe bezwaarlijk het is als de wetgever gaat beslissen wanneer het discriminatieverbod botst met de vrijheid van godsdienst. Met een vooruitziende blik stelde hij: „Als de overheid de grondrechten wil verwezenlijken als algemeen patroon van samenleven, komt zij met de grondrechten stap voor stap in strijd.”
Daarom past de overheid terughoudendheid. Ik hecht namelijk zeer aan een Nederlandse samenleving die gekenmerkt wordt door een verscheidenheid aan opvattingen, respect voor elkaar en gelijke behandeling. Alleen met een heldere richtlijn kunnen wij deze waarden én gelijke behandeling een goede dienst bewijzen.
De auteur is lid van de Tweede Kamer voor het CDA.