China en VS: de pot verwijt de ketel
Met de week komen China en de Verenigde Staten meer tegenover elkaar te staan. De yuan moet omhoog, schreeuwen de VS. De dollar mag niet omlaag, pareert China. Beide landen hebben boter op het hoofd.
Het was niet bepaald het weekje van de goede trans-Atlantische verhoudingen tussen de economische grootmachten China en de VS.De feiten zijn bekend: de Chinese reus is ontwaakt en eist zijn rol op het wereldtoneel op. Het daarbij horende aanpassingsproces in de mondiale economie heeft overduidelijk niet pijnloos plaats.
Maakte eerst het Amerikaanse internetbedrijf Google deze week bekend wegens vermeende censuur op zijn zoekmachine China te verlaten, enkele uren later kwam hier een bericht van de Amerikaanse Kamer van Koophandel in China overheen.
Inhoud: een toenemend aantal Amerikaanse bedrijven voelt zich niet welkom in het Aziatische land. De Chinese overheid zou ze consequent de voet dwars zetten met allerlei regeltjes en gerechtelijke procedures en ondertussen Chinese bedrijven ruim baan geven.
De voorbeelden illustreren op microniveau wat op macroniveau tot steeds grotere strubbelingen leidt tussen beide landen en in theorie zelfs zou kunnen uitdraaien op een heuse handelsoorlog.
In de achterliggende maanden zijn China en de VS namelijk steeds meer tegenover elkaar komen te staan vanwege een sluimerend valutaconflict tussen beide landen.
Nu is dat niet bepaald nieuw: vanuit Amerika klinkt al jarenlang de roep dat China zijn nationale munt, de yuan, moet opwaarderen tegenover de dollar. Het Aziatische land zou zijn munt kunstmatig laag houden om daarmee een goede exportpositie te verkrijgen, wat de Amerikaanse uitvoer juist ondermijnt en daarmee broodnodige banen kost in de VS.
Maar het is de toon die de muziek maakt en juist de toon vanuit de VS is sinds kort aanzienlijk verscherpt.
Eerder deze maand riepen 130 leden van het Congres Obama ertoe op China de status van valutamanipulator toe te kennen. De Amerikaanse regering moet er volgens hen toe overgaan om China met importbeperkende maatregelen te treffen.
Nu luistert China wel, maar het land voert zijn veranderingen graag in een zelfgekozen tempo door. In 2005 besloot het land de yuan al zachtjes te laten stijgen (in totaal 20 procent) tegenover een mandje met buitenlandse valuta. In 2008 werd die handelwijze echter abrupt gestaakt om midden in de mondiale financiële crisis het Chinese bedrijfsleven te ontlasten. Sindsdien is de munt weer vastgeklonken aan de dollar als ware het een Siamese tweeling. De vaste koers van 6,83 yuan per dollar ligt volgens critici zo’n 40 procent onder de waarde die op een volledig vrije valutamarkt tot stand zou komen.
Vanuit de gedachte dat de aanval de beste verdediging is, pareerde de Chinese premier Wen Jiabao onlangs alle kritiek en gaf aan dat juist de VS er alles aan zouden moeten doen om de waarde van de dollar op peil te houden.
Een niet-onbegrijpelijk standpunt. China exporteert al jarenlang veel meer dan het importeert, vooral richting de VS, en bouwde daarmee een omvangrijke dollarreserve op.
Om de koers van de eigen munt laag te houden werden met dit geld vervolgens hoofdzakelijk Amerikaanse staatsobligaties aangeschaft, wat de VS op hun beurt de mogelijkheid gaf jarenlang veel meer geld uit te geven dan er werd verdiend. Een daling van de dollar heeft in die optiek dus direct nadelige gevolgen voor de waarde van China’s reserves. En daarmee lijken China en de VS tot elkaar veroordeeld, omdat ze simpelweg van elkaar afhankelijk zijn.
Beide landen hebben met hun wederzijdse kritiek daarom overduidelijk boter op het hoofd. China beticht de VS van iets wat het zelf ook doet –pogen de nationale munt goedkoop te houden– en dat minstens in het kwadraat. En de VS zouden zelf minder moeten uitgeven en juist meer moeten sparen om haar monstertekorten op de handelsbalans op te lossen.
Bovendien lijkt het erop dat China zijn ‘goedkopemuntpolitiek’ niet lang vol zal kunnen houden. Een duurdere yuan is de enige maatregel die het land rest om de oplopende inflatie te beteugelen. Bovendien zou het land hiermee de koopkracht van zijn burgers vergroten en daarmee de binnenlandse consumptie kunnen aanjagen, wat het land niet minder afhankelijk maakt van de export.