Geloof heeft toekomst
Waarom was het in 1500 vanzelfsprekend om in God te geloven? En waarom is dat nu een mogelijkheid die niet de meest voor de hand liggende is?
Dat is de vraag die de Canadese filosoof Charles Taylor (1931) aan de orde stelt in ”Een seculiere tijd”. Aan de hand van een brede en erudiete cultuuranalyse geeft hij antwoord.”Een seculiere tijd” is de Nederlandse vertaling van ”A secular Age”, dat is ontstaan uit een serie lezingen die Taylor in 1999 hield aan de universiteit van Edinburgh. Het boek telt vijf hoofddelen. De eerste drie zijn gebaseerd op deze lezingen. Deel IV en V bevatten uitwerkingen van thema’s die naar de mening van de auteur in de lezingen onvoldoende aan de orde konden komen.
”Een seculiere tijd” geeft via een brede historische uiteenzetting inzicht in het secularisatieproces. Onderzocht wordt hoe de ontwikkeling van een religieus naar een wetenschappelijk wereldbeeld is gelopen. Via het deïsme –de opvatting dat God de wereld heeft geschapen, om die verder te laten functioneren als een uurwerk– is het gekomen tot het uitbannen van God uit de werkelijkheid.
Dit leidt tot wat Taylor noemt het ”omsloten zelf”. Dit is een van de kernbegrippen uit zijn boek. Het betekent onder meer dat de mens een besef van macht heeft gekregen om het eigen leven en de wereld te ordenen. „Boven alles is er sprake van een zekere trots, een besef van eigenwaarde, dat des te sterker is naarmate men zich beter bewust is van deze grote verworvenheid en van de irrationele angsten waarvan men zich heeft bevrijd.”
Een belangrijk begrippenpaar dat Taylor vervolgens gebruikt om de cultuur te analyseren is het ”perspectief van immanentie” en het ”perspectief van transformatie” (vrij vertaald: vernieuwing, bekering). Vanuit het perspectief van immanentie is het zinloos om je met religie bezig te houden. Het gaat om de ontplooiing van dit aardse leven, iets anders is er niet.
Vanuit het perspectief van transformatie, dat tegenover het perspectief van immanentie staat, is religie als levensvernieuwende factor wel degelijk van belang. Taylor stelt dat veel mensen terugdeinzen voor de materialistische en moreel laakbare consequenties van het eerste standpunt, maar zij schrikken ook terug voor de verplichtende aanspraken van een traditioneel geloof in God. Ze nemen een tussenpositie in. Een term als ”ietsisme” past daarbij. Men behoudt ondertussen toch een latente waardering voor het godsdienstige. „Wanneer ze mensen zien of horen die werkelijk door deze bronnen van transformatie zijn geraakt, kan dat hen diep ontroeren”, schrijft Taylor. Denk bijvoorbeeld aan de waardering voor figuren als moeder Teresa en majoor Bosshardt.
De belangrijkste stelling van de rooms-katholieke Taylor is dat het geloof toekomst heeft. Hij laat zien dat de secularisatie uit het christendom is voortgekomen. Taylor bestrijdt de gedachte dat de wetenschap het geloof overbodig heeft gemaakt. Zijn boek kan daarom worden beschouwd als een repliek aan atheïstische schrijvers als Daniel Dennett en Richard Dawkins. Hij benadrukt dat het wetenschappelijke wereldbeeld een constructie is die ten onrechte voor de werkelijkheid wordt aangezien. In dit verband citeert hij met instemming een uitspraak van de filosoof Wittgenstein: „Een beeld houdt ons gevangen.”
Ook de sociologische ”secularisatiethese”, de gedachte dat de secularisatie langzamerhand zal toenemen, bestrijdt Taylor. Op deze punten reikt hij materiaal aan waarmee de apologetiek (verdediging van het geloof) zijn voordeel kan doen.
De nadruk van Taylors betoog ligt op de westerse wereld: Europa, de Verenigde Staten. Maar ook ontwikkelingen in Midden- en Zuid-Amerika (waar de pinksterbeweging sterk groeit) en andere delen van de wereld worden in ogenschouw genomen. Daarbij is Taylor genuanceerd genoeg om oog te hebben voor de nationaal beïnvloede verscheidenheid. Zo gaat hij ook kort in op de Nederlandse verzuiling. Taylor plaatst die tegen de achtergrond van wat hij het ”tijdperk van de mobilisatie” noemt. Daarmee wordt bedoeld dat men ongeveer sinds het einde van de achttiende eeuw zich genoodzaakt ziet om nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid, collectief handelen en kerkelijkheid te aanvaarden. De geschiedenis van de Verenigde Staten en van veel Europese landen toont daarvan duidelijke voorbeelden.
In onze Nederlandse situatie komt dit onder meer naar voren in het ontstaan van verenigingen, politieke partijen, christelijk onderwijs en nieuwe kerken en bewegingen zoals Afscheiding en Reveil. „Het wordt steeds duidelijker dat elke politieke, sociale en kerkelijke structuur waarnaar we streven door mobilisatie in het leven moet worden geroepen”, schrijft Taylor. Hij wijst in dit verband onder meer op het streven van de Rooms-Katholieke Kerk om in Frankrijk na de Revolutie het verloren gegane terrein te herwinnen en de liberale reactie daarop, en op de opkomst van het methodisme in Engeland.
In politiek opzicht, zo stelt Taylor, gedragen gezindten zich als minderheden die erkend willen worden. Schadelijk gevolg van mobilisatie op religieuze grondslag is volgens hem dat godsdienst niet meer een zaak is van de hele gemeenschap, maar van een partijgebonden standpunt.
”Een seculiere tijd” heeft veel indruk gemaakt. Niet voor niets won het de prestigieuze Templeton Prize, een alternatieve Nobelprijs, en werd het door het Amerikaanse tijdschrift Christianity Today uitgeroepen tot boek van het jaar. Wie verder wil komen in de bezinning op de vragen van christendom en cultuur, kerk en samenleving, kan om dit boek niet heen.
Een seculiere tijd, Charles Taylor, vert. Marjolein Stoltenkamp, met inl. van Ger Groot;uitg. Lemniscaat, Rotterdam, 2009 (herdruk volgt medio april 2010); ISBN 978 90 477 01 56 9; 1146 blz.; € 59,95.
„De boodschap uit het evangelie past niet in de categorieën die in een eeuwenlange geschiedenis aan ons zijn overgeleverd, en ze wordt steeds opnieuw vervormd, zelfs door haar eigen aanhangers, om haar wél in termen van deze categorieën te begrijpen.
Dit betekent dat er duidelijk onjuiste versies van het christelijke geloof bestaan. Maar het betekent niet dat we één enkele juiste versie kunnen vinden om ze te vervangen. De greep die deze historisch overgeleverde categorieën op ons hebben (…) is zo sterk dat het ons moeilijk valt te doordenken wat de christelijke openbaring betekent. De onjuiste categorieën voelen voor ons vaak ‘natuurlijker’ aan. Daarom gaan we te werk met een zekere mate van onduidelijkheid en verwarring. Dit is de situatie waarin we theologie bedrijven.”