Poot, een boer die dichter werd
Wie leest de achttiende-eeuwse dichter Poot nog? Tijdens zijn leven was hij een bezienswaardigheid, want een boer die dichter was kwam je niet dagelijks tegen! Ook werden zijn poëziebundels toen diverse malen herdrukt. Maar anno 2010 is Poot voor de meeste literatuurliefhebbers ‘dood’.
Voor Riet Schenkeveld-van der Dussen is Poot in elk geval niet dood. In 1968 promoveerde ze op deze dichter en nu, veertig jaar later, ligt haar uitvoerige publicatie ”Dichter en boer” –verschenen in de Deltareeks– in de boekwinkel. Het is een boek met een gedegen inleiding en een omvangrijke bloemlezing (in modern Nederlands herspeld).Hubert Korneliszoon Poot werd in 1689 geboren in een boerengezin te Abtswoude, een plaatsje onder de rook van Delft. Als boerenzoon was zijn scholing gering. Maar hij had een kunstzinnige aanleg en bezat onmiskenbaar dichterlijk talent.
Niet het boerenwerk, maar de poëzie blijkt zijn grote liefde. In het bekende ”Akkerleven” geeft hij dan ook geen reële beschrijving van het boerenbedrijf, maar een idealiserende tekening, gesitueerd in het klassieke Arcadië:
Hoe genoeglijk rolt het leven
des gerusten landmans heen,
die zijn zalig lot, hoe kleen,
om geen koningskroon zou geven!
Bij voorkeur trok hij zich terug in zijn ”schrijfvertrekje” op de boerderij om poëzie te lezen: zeventiende-eeuwers als Hooft, Vondel en Huygens en in vertaling de klassieke dichters Vergilius, Horatius en Ovidius. Daar schreef hij ook zijn eigen poëzie en in 1716 verscheen zijn eerste bundel, ”Mengeldichten” geheten. Dit debuut maakte hem in één klap bekend in letterlievend Nederland.
Blijkbaar steeg het succes hem naar het hoofd. Het moest mogelijk zijn, meende hij, van de pen te leven door schrijfopdrachten van uitgevers en poëzieopdrachten van particulieren. Dat was voor die tijd uniek. Pas veel later in de geschiedenis zou een beperkt aantal literatoren dit kunnen realiseren.
Het werd dan ook een hopeloze mislukking. Poot vertrok naar Delft, maar hield het daar geen jaar vol. Schrijven onder dwang ging hem slecht af en bovendien raakte hij aan de drank. Met hangende pootjes keerde hij terug naar de boerderij.
Langzamerhand kwam hij er weer enigszins bovenop. Na zijn debuut verschenen nieuwe bundels: ”Gedichten” (1722) en ”Gedichten. Tweede deel” (1728). In 1732 trouwde hij met de burgemeestersdochter Neeltje ’t Hart en begon in Delft een tabakswinkel. Daar overleed hij op 31 december 1733. Na zijn dood verscheen nog de bundel ”Vervolg der gedichten” (1734).
Het leven van Poot was vol tragiek. Hij wilde volledig dichter zijn en geen boer, maar dat mislukte jammerlijk. De tragedie in Delft legde een smet op zijn leven en deed hem vele vrienden en bewonderaars verliezen. De poëtische inspiratie verminderde, de ‘glorie’ van het dichterschap taande en financieel bleef het moeilijk. Daardoor duurde het ook vele jaren voordat hij kon trouwen met zijn geliefde Neeltje ’t Hart: haar vader, burgemeester van ’s-Gravesande, weigerde toestemming te geven en pas na diens dood kreeg hij haar jawoord.
Het huwelijksgeluk zou maar kort duren. Ook kindergeluk was hem niet gegeven: in 1733 werd wel een dochtertje geboren, Jacoba, maar het stierf al na twee weken. Daaraan wijdde Poot van zijn bekendste gedichten, ”Op de dood van mijn dochtertje”, waarvoor het befaamde ”Kinder-lijk” van Vondel model heeft gestaan. De beginregels luiden:
Jakoba trad met tegenzin
ter snode wereld in;
en heeft zich aan het end geschreid,
in haar onnozelheid.
Zelf overleed Poot ongeveer een halfjaar later, slechts 44 jaar oud.
Een leven vol tragiek dus, na een succesvol begin. Toch blijkt Poot ondanks dat alles steeds meer een houvast gevonden te hebben. Dat houvast is zijn geloof in God. Vooral de bundel ”Vervolg der gedichten” laat dat zien. Na een geloofscrisis rond 1725 en na zijn Delftse periode groeide Poot toe naar een nauwere band met God, zowel een dieper besef van zonde en schuld als een verdiepte beleving van dankbaarheid om vergeving:
Ja laat ons zo, bij ’s levens zonneschijn,
Gods weldaên blij genieten, en hem prijzen.
Uiteindelijk kwam hij, aldus Schenkeveld- van der Dussen, tot de overtuiging dat niet de literatuur maar God de zin van zijn bestaan was.
Wie leest Poot nog? Gerrit van de Linde (1808-1858), schrijvend onder het pseudoniem De Schoolmeester, wijdde twee regels aan hem:
Hier ligt Poot.
Hij is dood.
Een befaamd gedichtje dat in het geheugen van velen is blijven hangen, waarbij ”dood” veelal figuurlijk is opgevat.
Over wetenschappelijke belangstelling behoeven we de laatste halve eeuw in elk geval niet te klagen. Behalve diverse wetenschappelijke artikelen verschenen twee belangrijke dissertaties over Poot, van C. M Geerars (in 1954) en van M. A. Schenkeveld-van der Dussen (in 1968).
En nu, veertig jaar na haar proefschrift, heeft Schenkeveld-van der Dussen opnieuw een uitvoerig boek aan Poot gewijd. Terecht zet ze in de titel ”dichter” voorop. Sprekend over de kwaliteit van Poots werk is zij niet kritiekloos. Met reden. Zo wijst ze op de te sterke afhankelijkheid van grote voorgangers –ook al was de imitatio in Poots tijd een belangrijk principe–, de vele clichés, de mythologische opsmuk, met name in de eerste bundels, en de vele ‘onleesbare’ gelegenheidsgedichten.
Maar Poot verdient niet ‘dood’ verklaard te worden. Allereerst heeft hij enkele mooie gedich-ten geschreven, zoals ”Op de dood van mijn dochtertje”, en heel wat prachtige strofen en versregels. Verder was hij als dichter vernieuwend: in zijn poëzie geeft hij inzicht in eigen leven en in zijn natuurgedichten verwoordt hij een persoonlijke natuurervaring, elementen die pas later in de romantiek algemeen worden.
”Dichter en boer” is met zorg samengesteld en kundig ingeleid. De ”Bloemlezing” had mijns inziens beknopter gekund: vanuit wetenschappelijk oogpunt is de omvang te begrijpen, maar kwalitatief gezien niet.
De uitgave maakt het weer mogelijk om grondig kennis te maken met een dichter die het, op grond van zijn beste werk, niet verdient geheel in de vergetelheid te verdwijnen.
Dichter en boer. Hubert Korneliszoon Poot. Zijn leven, zijn gedichten. Riet Schenkeveld-van der Dussen;uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2009; ISBN 978 351 3341 9; 479 blz.; € 34,95.