Twijfel over nut financiële integratie
Ontwikkelingslanden die net als industrielanden hun kapitaalmarkten openstellen, lopen een verhoogd risico op financiële instabiliteit.
Progressieve economen als Nobelprijswinaar Joseph Stiglitz zeggen het al jaren en maandag heeft ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) het toegegeven. En wat meer is: het IMF geeft toe dat er de afgelopen decennia in ontwikkelingslanden geen verband was waar te nemen tussen de vrijmaking van de kapitaalmarkten en economische groei.
Volgens IMF-hoofdeconoom Keneth Rogoff heeft een vrijer verkeer van internationale geldstromen in de meeste ontwikkelingslanden niet geleid tot meer economische groei, laat staan tot sociale ontwikkeling. Sommige van de meest open ontwikkelingslanden boeken het slechtste resultaat. Rogoff haast zich wel te stellen dat het verband tussen meer vrijhandel en economische ontwikkeling wel op „overweldigende wijze” werd aangetoond.
Rogoff baseert zich op een onderzoek van veertig jaar financiële liberalisering in 76 landen. Hij vatte zijn conclusies samen in ”Het effect van de financiële globalisering op de ontwikkelingslanden”, een rapport dat maandag gepubliceerd werd. „Het proces van kapitaalsliberalisering lijkt in sommige gevallen vergezeld te worden van een toegenomen kwetsbaarheid,” schrijft het IMF, dat de vaststellingen zelf „ontnuchterend” noemt. „De globalisering heeft die risico’s versterkt omdat de financiële banden tussen de landen de schokeffecten versterken en ze meevoeren over nationale grenzen heen. Er blijkt ook sprake van een soort drempel: de schommelingen in de markt nemen pas af als een land een bepaald (hoog) niveau van financiële integratie heeft bereikt.”
Het IMF en de meeste andere multilaterale geldschieters en donorlanden stellen dat een vrijere kapitaalmarkt het beste middel is om economische groei te stimuleren in ontwikkelingslanden. Het rapport trekt dat uitgangspunt voorzichtig in twijfel. In theorie mag de vrijmaking van het internationale kapitaalverkeer een bonus betekenen voor de ontwikkelingslanden - het levert investeringsmiddelen op, de rentevoeten dalen, er wordt technologie overgedragen en de lokale banken ontwikkelen zich.
In de praktijk is daar de afgelopen dertig jaar zo goed als niets van te merken. „De theoretische (economische) modellen identificeren een aantal manieren waarop de internationale financiële integratie kan leiden tot economische groei in ontwikkelingslanden. Een systematisch onderzoek van de bewijzen suggereert dat het moeilijk is een streng verband te leggen. Met andere woorden, als de financiële integratie al een positief effect heeft op de groei, dan is daar geen duidelijk en robuust bewijs van.”
De bevindingen moeten wel worden genuanceerd. In de geïndustrialiseerde landen was er wel een verband tussen de vrijmaking van het kapitaalverkeer en de economische groei: de grootste (financiële) globaliseerders waren ook de grootste groeiers. In de industrielanden groeide het bruto binnenlands product min of meer evenredig met de financiële integratie. Maar de ideologen van het IMF zijn er blijkbaar zomaar van uitgegaan dat het recept ook in het zuiden zou werken. In de ontwikkelingslanden verliep de liberalisering van het kapitaalverkeer erg ongelijk. De vrijmaking gebeurde vooral in 22 ontwikkelingslanden, waaronder Marokko, Zuid-Afrika, Turkije en een aantal landen in Zuidoost-Azië en Zuid-Amerika. India en vooral China, twee snelle groeiers die veel investeringen aantrekken, liberaliseren hun kapitaalmarkten veel minder snel.
In 33 andere minder geïntegreerde ontwikkelingslanden (bijna allemaal Afrikaanse en Centraal-Amerikaanse landen) werd veel minder geld geïnvesteerd. Globaal bekeken kende de groep van financieel ’open’ ontwikkelingslanden echter geen grotere economische groei dan de groep van financieel ’gesloten’ landen.
Het rapport geeft aan dat landen best eerst een aantal voorwaarden vervullen voordat ze hun kapitaalmarkt liberaliseren. „Een groeiende berg bewijzen suggereert dat de kwaliteit van de instellingen van een land een meetbare impact heeft op zijn vermogen om buitenlandse investeringen te sturen en de kwetsbaarheid voor financiële crises te beperken.” Meer bepaald „een robuust juridisch kader, een laag corruptieniveau, een hoge mate van transparantie en een goed beleid.” Rogoff benadrukt wel dat het niet de bedoeling is om „beleidsaanbevelingen te doen.”